Jeile/jeiling/janlele/jeleile maken
beroering, drukte veroorzaken; ruzie maken. Jeiletjeof jei- lertjeook in de bet. ‘grapje, plagerijtje’. Deze Bargoense uitdrukkingen zijn terug te voeren tot het Hebreeuwse woord jeloloh‘geweeklaag, gejammer’. Bij Moormann is de vroegste vermelding 1860. Eveneens Koster Henke, met de omschrijving ‘drukte, moeilijkheid’. De Kaadele, je mót trakteere...