jatmoos 2
dief, zwendelaar In deze betekenis in 1917 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst. Jat wordt hier in verband gebracht met jatten (‘stelen’) en moos met een persoon (als verkorting van de naam Mozes?), net als bijvoorbeeld bij ribbemoos (‘sterke, ruwe kerel’). • Want van die opgeschoten jatmouzers zwerven er...