Half
I. bn., 1. wat gelijk is aan de helft van iets, de grootte hebbend van een der beide gelijke delen waarin men iets verdeeld heeft of zich verdeeld denkt: een halve appel; een half roggebrood; een halve cirkel; (scheepst.) halve balken, dekbalken die de halve scheepsbreedte tot lengte hebben ; — (rijsch.) een hal...