Wat is de betekenis van groot lef?

2025-07-23
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

groot lef

(1906) (Barg.) moed; geluk; avontuur: 'hij doet op groot lef examen': onvoorbereid. • 'n Rondje jenever feur de slette op groot lef! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk. 1914) • Alles rolde ernstig zijn tong af en op groot lef redeneerde hij door. (Israël Querido: De...