gisp
gisp - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gispen ♢ Ik gisp 2. gebiedende wijs van gispen ♢ gisp! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gispen ♢ gisp je?
Wiktionary (2019)
gisp - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gispen ♢ Ik gisp 2. gebiedende wijs van gispen ♢ gisp! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gispen ♢ gisp je?
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
I.M. Calisch (1864)
Gisp, v. (B.m.) (-en), dunne roede, smalle riem (strafwerktuig). *-EN, bw. gel. (ik gispte, heb gegispt), met eene gisp slaan; (fig.) afkeuren, laken; een ongunstig oordeel vellen (over); doorstrijken, doorhalen, hekelen. *-ER, m. (-s), *-STER, v. (-s), hij of zij die gispt. *-ING, v. het gispen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: