Fiedel
v. (-s), (gemeenz.) viool.
Marc De Coster (2020-2025)
(18e eeuw) (< Hoogduits Fiedel) (inf.) viool. Zie ook: zoiets heb ik nog nooit op de fiedel horen spelen. Als werkwoord: fiedelen*. Syn. uit de volkstaal voor viool: jammerhout*; jammerkast*; jengelhout*; klaaghout*; trekplank*. Een slechte vioolspeler is een vioolkrabber*. • Daar duurde de pret nog lang na. Harmen kwam met z'n fiedel op d...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Wiktionary (2019)
fiedel - Zelfstandignaamwoord 1. (Jiddisch-Hebreeuws) (muziekinstrument) viool fiedel - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fiedelen ♢ Ik fiedel 2. gebiedende wijs van fiedelen ♢ fiedel! 3. (bij inversie) tweede persoon en...
Jozef Verschueren (1930)
('fi:dəl) m. (-s; -tje) [Lat. viola] Gemz. middeleeuwse viool, vedel : voor de staan, dansen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: