een drol en drie knikkers
(1938) (Barg.) iets gerings; weinig of niets. Ook wel: een scheet* en drie knikkers. • En jij komt maar ansleuren met je drol en drie knikkers, of er geen schuld en afdoen meer bestaat. (Willem van Iependaal: Adam in ongenade, 1938) • Voor 'n drol en drie knikkers: voor een prik. (Jan Pannekeet: Woordvorming in het hedendaag...