Duit
m. (-en), 1. oude koperen munt, het achtste deel van een stuiver; nog wel gehoord in vier duiten, een halve stuiver; — hij zou een duit in tweeën bijten, is zeer gierig; — (spr.) ook een duit in ’t zakje doen, een woordje meespreken, het zijne bijdragen; — oneig.: geen duit, niets (ook wel al...