Druk, bezig
bn. en bw. (-ker, -st), 1. veel werk meebrengend, waarin veel te doen is: een drukke zaak; een drukke betrekking, een druk, bezig leven hebben; het druk, bezig hebben, vele bezigheden hebben; (zegsw.) het zo druk, bezig hebben als een klein baasje, allerlei kleine karweitjes te doen hebben; het druk, bezig hebben met, daar veel werk aan hebben, zee...