Droef
I. bn. bw. (droever, -st), 1. droeve wijn, troebel, nog niet geklaard; schone droeve, half geklaarde wijn; 2. door leed bedrukt, mistroostig, neerslachtig, treurig ; wat stemt u zo droef ? het wordt mij droef te moede, als ik de ellende dezer wereld aanschouw ; — (van gebaren enz.) genoemde toestand tot uitdrukking brengend: een droef hoofdsc...