bn. en bw. (droever, -st),
1. droeve wijn, troebel, nog niet geklaard; schone droeve, half geklaarde wijn;
2. mistroostig, neerslachtig, treurig: wat stemt u zo droef?; (van gebaren enz.) genoemde toestand tot uitdrukking brengend: een hoofdschudden, een droeve blik; (van tijdingen enz.) de genoemde toestand verwekkend: spoedig was het droeve bericht verspreid door het hele dorp; droeve jaren, met leed doorgebracht.