Dicht (bn. en bw.)
(-er, -st), I. bn. 1. waarvan de (talrijke) delen nauw aaneensluiten, weinig tussenruimten overlatend: in dichte drommen oprukken; een dicht bos; de sneeuw valt in dichte vlokken; een dichte bevolking, talrijk op een kleine oppervlakte; een dichte wind, gelijkmatig, zonder vlagen of stoten; een groot soortelijk gewicht bezittend: goud is een dichte...