Cŭnĕus
i, m. 1. eig., wig, om vast te wiggen of te splijten; vand. iamque labant cunei, de wiggen, pinnen (waarmee de balken van het schip samengevoegd werden), Ov. | (als hoekige figuur) wig. 2. overdr., wigvormig opgestelde menigte, in ’t bijz., wigvormige slagorde, wig, ook de Macedonische phalanx, cuneum facere, Caes., of (poë...