Coniunctĭo
ōnis, f. verbinding, samenhang, en wel 1. (van zaken), eig. en overdr. | in ’t bijz., verbinding van begrippen; voegwoord, conjunctie. 2. (van levende wezens) de verbinding in staat en familie, goede staatkundige, nabuurschappelijke, maatschappelijke, vriendschappelijke verhouding; = verbinding door geboorte of huwelijk, verwantschap.