BALAÄM
(de zoon van Beor), een niet-Israëliet, wordt volgens Num. 22-24 in staat geacht machtswoorden, zoals vervloekingen en zegeningen, uit te spreken, die hun doel niet missen. Hij draagt als bijnaam „de man met het het geopend oog” (24 : 15) en is bereid zijn woorden voor geld te verkopen aan Balak, de koning der Moabieten . Deze eist...