Wat is de betekenis van Arthrocáce?

2025-07-28
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Arthrocace

Arthrocace - (<( Gr. arthron = gewricht, kakè — slechtheid), syn. Caries fungosa artuum. Slepende, meestal tuberculeuze, ontsteking van een gewricht.

2025-07-28
Pinkhof geneeskundig woordenboek

Herman Pinkhof (1923)

Arthrocace

(κάκη, slechtheid), caries (uitvreting) van een gewricht, gevolg van synovitis en ostitis fungosa (tuberculosa); syn. Caries fungosa artuum; naar gelang van het aangedane gewricht spreekt men van cox-, gon-, om- en spondylarthrocace (heup-, knie-, schouder- en wervelgewrichtscaries); zie ook Olecranarthrocace.

2025-07-28
Uitheemsche geneeskunde termen

dr. H. Pinkhof (1923)

Arthrocacé

caries (uitvreting) van een gewricht, gevolg van synovitis en ostitis fungosa (tuberculosa); syn. caries fungosa artuum; naar gelang van het aangedane gewricht spreekt men van cox-, gon-, om- en spondylarthrocacé (heup-, knie-, schouder- en wervelgewrichtscaries); zie ook Olecranarthrocace.

2025-07-28
Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Arthrocáce

Eeen woord door J. R. Rust in de heelkunde ingevoerd, is van Griekschen oorsprong en beteekent eene ontsteking of verzwering in de gewrichten, namelijk eene zoodanige, die in de sponsachtige uiteinden daarvan een aanvang neemt. Zij openbaart zich vooral bij klierachtige personen en is langdurig van aard. In haren ergsten vorm v...

Gerelateerde zoekopdrachten