Āmitto
mīsi, missum (3), 1. eig., wegzenden, laten gaan, loslaten, laten glippen. 2. overdr., in ’t alg., laten varen, opgeven, van iets afzien, fidem, zijn woord breken (zie ook hieronder). | in ’t bijz., onopgemerkt laten, ongebruikt laten voorbijgaan, zich laten ontgaan; verliezen, inboeten, optimates, de gunst der aanzienlijk...