Arg
bn. (-er, -st), (vero. en gew.) 1. boos, kwaad, slecht; 2. slim, sluw, doortrapt. Zie verder ERG.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. (-er, -st), (vero. en gew.) 1. boos, kwaad, slecht; 2. slim, sluw, doortrapt. Zie verder ERG.
Wiktionary (2019)
arg - Bijvoeglijk naamwoord 1. In de 17de eeuw was arg nog zeer gewoon, doch later is deze vorm nagenoeg in onbruik geraakt en door erg verdrongen ♢ alleen bij een studentencorps wordt erg nog als arg uitgesproken (zie ook kwalijk) Woordherkomst van Duits (erg)
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. (1954)
Dr. H. W. J. Kroes (1951)
1. erg; kwaad, boos; moeilijk, zwaar; der Arge, de duivel, de boze; völlig im argen liegen, geheel verwaarloosd zijn. 2. Arg: erg; kwaad; ohne Arg, zonder erg; er ist ohne Arg, hij is argeloos, in hem zit geen kwaad; kein Arg finden, geen kwaad (in iets) zien.
Dr. J. Bergsma (1906)
erg, schrander, schräner, slim; hij is neet good arg, niet goed bij 't verstand. Ook zelfst. nw. erg: geen arg in hebben, zunder arg doon; Ruinen: ie meut er wat beter arg in hebben, ge moet beter opletten. arg, argdadig − argwanend, ergdenkend (D. V. 1847). vuil, dat op een varken of ander dier zit en fig. van een vuil persoon: dat dier is verkomm...
J.H. van Dale (1898)
bn. (-er, -st), boos, kwaad, slecht; slim. sluw, doortrapt, (de vorm arg is verouderd en komt alleen nog gewestelijk voor). Zie ERG.
I.M. Calisch (1864)
Arg, bn. (-er, -st), erg, ondeugend; slecht, slim, gevaarlijk; gestreng; groot; gewigtig. *-DENKEND, bn. (-er, -st). -HEID, v. gmv.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: