Wat is de betekenis van ärg?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Arg

bn. (-er, -st), (vero. en gew.) 1. boos, kwaad, slecht; 2. slim, sluw, doortrapt. Zie verder ERG.

2025-07-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

arg

arg - Bijvoeglijk naamwoord 1. In de 17de eeuw was arg nog zeer gewoon, doch later is deze vorm nagenoeg in onbruik geraakt en door erg verdrongen alleen bij een studentencorps wordt erg nog als arg uitgesproken (zie ook kwalijk) Woordherkomst van Duits (erg)

2025-07-25
Technische encyclopedie

Winkler Prins (1975)

Arg

afkorting van argument.

2025-07-25
Eerste Medisch Systematische Ingerichte Encyclopedie

Uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. (1954)

Arg

afkorting voor argentum (argenti), zilver, in scheikunde of op recepten.

2025-07-25
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Arg

1. erg; kwaad, boos; moeilijk, zwaar; der Arge, de duivel, de boze; völlig im argen liegen, geheel verwaarloosd zijn. 2. Arg: erg; kwaad; ohne Arg, zonder erg; er ist ohne Arg, hij is argeloos, in hem zit geen kwaad; kein Arg finden, geen kwaad (in iets) zien.

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

arg

bn. (boos, kwaad; ook, listig); vero.

2025-07-25
Drentsche spreekwijzen

Dr. J. Bergsma (1906)

ärg

erg, schrander, schräner, slim; hij is neet good arg, niet goed bij 't verstand. Ook zelfst. nw. erg: geen arg in hebben, zunder arg doon; Ruinen: ie meut er wat beter arg in hebben, ge moet beter opletten. arg, argdadig − argwanend, ergdenkend (D. V. 1847). vuil, dat op een varken of ander dier zit en fig. van een vuil persoon: dat dier is verkomm...

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

ARG

bn. (-er, -st), boos, kwaad, slecht; slim. sluw, doortrapt, (de vorm arg is verouderd en komt alleen nog gewestelijk voor). Zie ERG.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-25
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Arg

Arg, bn. (-er, -st), erg, ondeugend; slecht, slim, gevaarlijk; gestreng; groot; gewigtig. *-DENKEND, bn. (-er, -st). -HEID, v. gmv.