België is nooit bij de algemene balletontwikkeling betrokken geweest. Zodoende bestaat er geen enkele traditie op dat gebied.
De grootste reden daarvoor is de afwezigheid van een uitgebreide hofadel in onze gewesten. De opkomst van het ballet als autonome kunstvorm is daar immers rechtstreeks mee verbonden. Wel kenden de onderscheiden maatschappelijke klassen specifieke dansvormen, maar deze werden slechts voor eigen vermaak uitgevoerd. Van een ballet ter intentie van een publiek was geen sprake.De eerste gegevens over een werkelijke balletkunst in België dateren van 1826. Toen was Jean-Antoine Petipa, vader van de vermaarde koreograaf Marius Petipa, werkzaam te Brussel. Hij stichtte er een dansacademie, verbonden aan de Muntschouwburg. Jean-Antoine Petipa werkte hier als balletmeester van 1831 tot 1844 en liet Italiaanse ballerina’s optreden. Het was ook aan de Munt dat in 1833 de negenjarige Marius Petipa debuteerde in het ballet La Dansomanie.
Een ander markant feit uit de negentiende eeuw is het ontstaan van een zelfstandige balletgroep aan de Koninklijke Opera te Gent. Zij werd voor het eerst geëngageerd in 1841. Een balletschool werd toegevoegd in 1848, maar kende een zeer wankel bestaan en werkelijk positieve gevolgen voor de balletkunst in België kwamen er niet uit voort.
De kleine balletgroep, verbonden aan het Théâtre Royal van Antwerpen, reisde in de eerste jaren van de twintigste eeuw heen en weer tussen Antwerpen en Gent. Na de bloeiperiode in de vorige eeuw werd het ballet in Gent zeer stiefmoederlijk behandeld. In de Vlaamse Opera, opgericht in 1893 te Antwerpen onder de naam Nederlands Lyrisch Toneel, werden de balletfragmenten gewoon uit de opera’s weggelaten.
Dat alles nog in de kinderschoenen stond, wordt o.m. bewezen door het feit dat in de bloeiperiode van Diagilev (de Ballets Russes) geen enkele Belgische naam vermeld werd bij de koreografen of bij de dansers.
Pas later in de twintigste eeuw beleefde het ballet in België een eerste bloei. De periode tussen de twee wereldoorlogen bracht twee belangrijke evoluties op de voorgrond:
- de oprichting van de Balletgroep van de Koninklijke Vlaamse Opera van Antwerpen in 1923;
- de oprichting van privé-groepen en scholen vanaf de jaren dertig.
De formatie van deze privé-groepen wees duidelijk op het bestaan
van een behoefte op balletgebied. In het algemeen kwamen deze groepen tot stand op initiatief van krachtige persoonlijkheden, die zonder veel materiële steun een vernieuwing van de balletkunst probeerden door te voeren. Qua inhoud knoopten zij volledig en rechtstreeks aan bij het Duitse expressionistische ballet, geïnspireerd door de theorieën en praktijken van Rudolf von Laban en Kurt Jooss. De beoefenaars van deze expressionistische of ‘vrije’ dans verweten het klassieke ballet een zinloze krachtpatserij (virtuositeit, pointetechniek) en een gebrek aan gevoel en inhoud als logisch gevolg. Zo ontstonden de groepen van Lea Daan en Isa Voss te Antwerpen en die van Elsa Darciel te Brussel. Na de Tweede Wereldoorlog werd ook het Dansensemble Brabants gesticht.
Bij de aanvang van het seizoen 1923-24 werd het gezelschap van de Koninklijke Vlaamse Opera met een vaste balletgroep aangevuld. Dit gebeurde zeker onder impuls van de successen door het ballet geoogst op wereldvlak: de Ballets Russes in Frankrijk, Isadora Duncan in en buiten Amerika, de Centraaleuropese school in Duitsland. De leiding van het K.V.O.-balletgezelschap was in handen van Sonia Korty. In tegenstelling tot de privé-groepen bleef het K.V.O.-ballet een burcht van de academische richting.
Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog kreeg het initiatief dat sommige avant-gardisten reeds in 1937 genomen hadden vaste vormen. De Vrienden van de Dans ontstonden. Zij organiseerden zeven Nationale Dansfestivals (1947-1953). Het belang van deze dansfestivals bestond erin dat zij talrijke groepen en koreografen de gelegenheid gaven hun talent en hun opzoekingen te presenteren. Ze waren
tevens een eerste poging om van het ballet een autonome kunstvorm te maken. Na de stopzetting van deze festivals verplaatste het ontwikkelingsproces zich terug naar het operakader. Ditmaal zou het ballet nieuwe vooruitgang boeken in Brussel. Onder directeur Jozef Rogatsjevski werd aan de Muntschouwburg, voor de eerste maal in België, een abonnement voor balletavonden ingevoerd. Zowel te Brussel als te Antwerpen floreerden de operaballetten. Ook Gent, Bergen, Charleroi en Luik hadden een eigen, kleine balletgroep.
In de periode na de Tweede Wereldoorlog werd het ballet in België definitief een zelfstandige kunstvorm. Achtereenvolgens werden te Brussel het Ballet van de XXste Eeuw (1960), in Wallonië het Ballet de Wallonië (1966) en in Vlaanderen het Ballet van Vlaanderen (1969) opgericht. Verder wordt deze periode gekenmerkt door de ondergang van de privé-groepen en de organisatie en centralisatie van het balletonderwijs.
We zien dat een duidelijke verschuiving van het ballet van de privésector naar officiële instellingen plaatsgrijpt. In de zomer van 1959 werd Maurice Huisman directeur van de Muntschouwburg. Samen met Maurice Béjart voert hij een grondige wijziging door, zowel op opera- als op balletgebied. Het denderende succes van Béjarts Le Sacre du Printemps zou de basis leggen voor het Ballet van de XXste Eeuw.
Door de oprichting van deze groep te Brussel werd het probleem voor Vlaanderen en Wallonië op veel scherpere wijze gesteld. De manier waarop Béjarts groep werkt en gestructureerd is (zeer veel buitenlandse tournees, veel buitenlandse dansers en gastartiesten), laten haar niet toe een werkelijk nationale, Belgische balletgroep te zijn. In het kader van de culturele autonomie, die op dat ogenblik het officiële, politieke leven domineerde, werden twee supplementaire groepen in perspectief gesteld: een voor Vlaanderen en een voor Wallonië. Het Ballet de Wallonië (1966) is in feite de samenvoeging van de drie operaballetgroepen van Charleroi, Bergen en Luik. Hanna Voos was artistiek leidster van dit gezelschap van 1966 tot 1977. Zij werd dan vervangen door Juan Giuliano.
In Vlaanderen liet de oprichting van een zelfstandige balletgroep nog drie jaar op zich wachten. Nochtans was in 1951 reeds de Balletschool van de K.V.O. opgericht, die in 1964 het Stedelijk Instituut voor Ballet werd. Deze instelling schreeuwde om een ‘bovenbouw’ in de vorm van een gezelschap. De oprichting van het Ballet van Vlaanderen had plaats op 2 december 1969. De kerndansers van het K.V.O.-balletgezelschap werden en bloc geëngageerd. Jeanne Brabants, tot dan leidster van de balletschool, werd directrice en André Leclair van de K.V.O.-groep werd de koreograaf.
Verder werden in België nog volgende initiatieven genomen: stichting in 1969 te Brussel van Mudra, Centrum voor Hogere Opleiding en Navorsing voor Theatervertolkers; oprichting in 1973 te Antwerpen van de Pedagogische Leergang voor Klassieke Dans en Bewegingsleer; oprichting in 1974 van een initiatiegroep, een bijgroep van het Ballet van Vlaanderen, die ook de operaballetten aan de K.V.O. te Antwerpen verzorgt, stichting in 1976 van Yantra, een tweede gezelschap voor Brussel, onder leiding van Maurice Béjart. Op 10 december 1976 besliste Koning Boudewijn dat het Ballet van Vlaanderen en het Ballet de Wallonië de titel ‘Koninklijk’ mogen voeren.
Qua stijl bewegen de drie gezelschappen zich elk op een eigen terrein. Het Ballet van de XXste Eeuw brengt grootse totaalspektakels van Maurice Béjart zoals: De negende symfonie, Nijinski, Clown de Dieu, I Triomfi del Petrarca, Le Molière Imaginaire. Het Ballet Royal de Wallonië is de klassiek georiënteerde groep met produkties als: Het zwanenmeer, Coppélia, Don Quichotte, Giselle. Het Koninklijk Ballet van Vlaanderen danst modernere werken: Pierlala, Ritus Paganus, Uienspiegel de Geus, Opus Vivaldi en promoveert koreografen en componisten van eigen bodem. Tevens brengt deze groep ook jongere repertoirestukken als: Freule Julie, De groene tafel, The Rake’s Progress, Apollon Musagète.
Als besluit kunnen we stellen dat België zijn grote achterstand op balletgebied thans heeft ingehaald. Er bestaan drie autonome, professionele balletgezelschappen en er worden eigen dansers, koreografen en pedagogen gevormd.