De grote encyclopedie van het antiek

Jan Durdik en anderen (1970)

Gepubliceerd op 02-12-2020

Nederlands glas

betekenis & definitie

Het oudste in onze streken gevonden glaswerk is van Romeinse oorsprong. Tot in de middeleeuwen kwamen in de Nederlanden dezelfde vormen voor als in de rest van Europa: trechterbekers. noppenbekers. artsenijpotjes en -flesjes.

Ze werden uit Venetië en Bohemen ingevoerd. De eerste glashutten ontstonden in de Zuidelijke Nederlanden. In de buurt van Wavre en Genappe hebben vermoedelijk al in de vroege 15de eeuw glasblazers gewerkt. Tegen 1500 was er een bloeiende glasindustrie in Bauwelz waar men à la façon de Venise werkte. In de 17de eeuw maakte men daar, naast het Venetiaanse, het Duitse Waldglas na. Ook in Luik, in die tijd een cultureel zeer belangrijke stad, werd in Duitse stijl gewerkt; aan het eind van de eeuw maakte men er Engels glas.

Antwerpen had vanaf de 16de eeuw een belangrijke glasproduktie, Namen volgde in de 18de eeuw. In de 19de eeuw, na de Belgische onafhankelijkheid, ontwikkelde zich in België de vlakglasindustrie (venster- en spiegelglas). De Belg Emile Foucault vond een methode uit waarbij glasplaten rechtstreeks uit de glasmassa werden getrokken in plaats van deze uit geblazen bollen te walsen.In de Noordelijke Nederlanden nam Middelburg vanaf 1531 een belangrijke plaats in en andere plaatsen volgden spoedig. In het begin werd er voornamelijk vensterglas gemaakt, maar tegen 1600 is er toch sprake van een holglas-produktie van enige betekenis in Venetiaanse en Boheemse stijl. Uit die tijd zijn nogal wat lampjes, noppenglazen, pasglazen e.d. bewaard gebleven. Typisch voor het Hollandse holglas was de hoge ziel. In de 17de eeuw was Amsterdam centrum van de glashandel. In 1611 werd daar door Jan Hendrikszn.

Schrijver, bijgenaamd Soop in het Begijnenhof een Venetiaanse glasblazerij gevestigd waarvan de leiding in handen was van de uit Murano afkomstige Obizzo. Een tweede glasblazerij op de Kloveniersburgwal volgde spoedig. Andere glashutten waren op de Keizers- en Rozengracht gevestigd. Amsterdam bleef tot tegen het eind van de 18de eeuw een belangrijke glasstad. Maar ook Rotterdam, Haarlem, Delft, Zwolle, Deventer, Zutphen, Amersfoort, Hoorn, Nijmegen, Den Bosch, Dordrecht en Muiden kenden glashutten en men kan dan ook stellen dat in de 17de en 18de eeuw de glasfabricatie een belangrijke tak van nijverheid in de Nederlanden was. Van grote invloed is de Engelse uitvinding van het loodglas geweest dat men omstreeks 1680 in de Noordelijke Nederlanden begon te vervaardigen.

Het Hollandse glas uit de 17de en 18de eeuw staat bij kenners hoog genoteerd, minder vanwege de goede kwaliteit van het (vaak in Engeland vervaardigde) glas, maar vooral om het schitterende graveerwerk, waarin de Hollanders uitblonken. Veel Engels glas werd naar de Nederlanden gestuurd om daar gegraveerd te worden, waardoor het moeilijk is om gegraveerd glas als Nederlands of Engels te identificeren, te meer daar de vormgeving van het Nederlandse glas sterk werd beïnvloed door het Engelse glas. Naast het graveren in verschillende technieken (rad- en diamantgravure, stiptechniek) hebben de Nederlanders zich ook toegelegd op het etsen van glas, dat met behulp van fluorwaterstof gebeurde. In de 18de eeuw doet naast de Engelse ook de Boheemse invloed zich gelden. Niettemin heeft Nederland in deze eeuw een glastype ontwikkeld dat men vergeefs elders zal zoeken: het pijpesteelglas, met hoge, dunne steel : een uitzonderlijk sierlijk en breekbaar glas. Aan het eind van de 18de eeuw treedt met de algemene economische malaise ook een achteruitgang in de glasindustrie in.

De ene glasblazerij na de andere verdwijnt en van de roem van het Nederlandse glas in de 17de eeuw is in de 19de eeuw zo goed als niets meer te vinden. Nederland telt dan nog maar 7 glasfabrieken die hoofdzakelijk vensterglas en flessen maken ; van een sierglasproduktie is gedurende de gehele 19de eeuw vrijwel geen sprake meer. Nederlands porselein werd voor het eerst in de tweede helft van de 18de eeuw geproduceerd en wel in Weesp waar vanaf 1762 pâte dure werd vervaardigd. In 1774 werd door dominee Johannes de Mol de manufactuur van Loosdrecht gesticht in Oud-Loosdrecht; deze werd in 1782 overgenomen door zijn schuldeisers en in 1784 verplaatst naar Ouder-Amstel, waar tot ca. 1813 het zgn. Amstel-porselein vandaan kwam. De manufactuur van Den Haag werd vermoedelijk in 1776 gesticht en produceerde vanaf 1777 porselein.

Het Nederlandse porselein is in het algemeen goed; hetzelfde geldt voor de beschildering. Niettemin werden alle manufacturen na een korte bloeiperiode gesloten of verkocht wegens financiële moeilijkheden. veroorzaakt door een te klein afzetgebied enerzijds en omdat de belangrijkste grondstof, het kaolien, moest worden geïmporteerd, waardoor concurrentie met het buitenland op den duur niet mogelijk bleek.

< >