Van de weinige uit de middeleeuwen bewaard gebleven zilveren of gouden voorwerpen valt bij ontbreken van een opschrift. teken of merk veelal moeilijk te zeggen of zij van Nederlands makelij zijn, dan wel het produkt van een van de grote Italiaanse of Duitse zilvercentra. Een uitzondering vormt de door de Utrechtse zilversmid Elyam Seerpswert in 1362 vervaardigde reliekhouder, thans in het Rijksmuseum te Amsterdam.
Van het overige zilver dat uit de middeleeuwen tot ons is gekomen kan op grond van archivalische gegevens hoogstens de plaats van herkomst vaststellen. Uit de 16de eeuw zijn daarentegen in de musea genoeg voorbeelden te zien in de vorm van drinkhoorns, bokalen, bekers, kelken, tazza's, kokosbekers en nautilusschelpen en enkele schalen. De 17de eeuw zou ook voor de Nederlandse zilversmeedkunst de Gouden Eeuw zijn, meer in het bijzonder de eerste helft ervan, toen Adam en Paulus van Vianen en Johannes Lutma de Oude het kwabornament ontwikkelden en met weergaloze virtuositeit hanteerden. Door de volmaaktheid van hun kunst werd Nederland in die jaren toonaangevend op het gebied van zilverdrijfwerk. Van genoemde zilversmeden, onbetwiste grootmeesters op hun gebied, maar ook van andere (Haagse, Delftse, Utrechtse. Amsterdamse en Friese) zilversmeden zijn talrijke plaketten, lampetkannen en schalen, tazza’s enz. bekend.
De zowel geciseleerde als gedreven decoratie is dikwijls ontleend aan de mythologie en aan de bijbel (o.a. gravures van Goltzius). De bekerschroef, de molenbeker, 1 lansje in de kelder, de brandewijnkommcn en voor wat Friesland betreft het knottekistje, zijn typische voorwerpen uit deze tijd. In het midden van de 17de eeuw treedt een reactie op tegen het vrij gemaniëreerde kwabornamcnt en gaat de zilversmid meer op de natuur geïnspireerde ornamentvormen toepassen, zoals ranken, planten en bloemen, met een voorkeur voor pioenrozen en tulpen (blocmcnstiji). De Friese zilversmid Clacs Baardt uit Bolsward heeft deze stijl op een geheel eigen wijze verwerkt in zijn natuurgetrouwe weergave van insekten. Hnkele zilversmeden die in deze nieuwe ornamentiek excelleerden waren Nicolaes Lookemans, David Micheel en Johannes du Vignon in Den Haag, de Utrechtse Michielde Bruyn van Berendrecht. de Amsterdamse edelsmid die I. B. tekende, de Leeuwarder Bijter Faber en de reeds genoemde Clacs Baardt uit Bolsward.
Na de herroeping van het Ldict van Nantes in 1685 komen veel Franse hugenoten naar Nederland, onder wie naast andere kunstenaars ook zilversmeden die duidelijk hun stempel op dc Hollandse zilversmeedkunst van de overgang van de 17de naar de 18de eeuw hebben gedrukt. Een van de belangrijkste van deze Franse kunstenaars was de architect en ontwerper Daniël Marot die in 1686 in dienst trad van stadhouder Willem ui, driejaar later koning van Engeland. Zijn ornamentontwerpen zijn vaak luchtiger en sierlijker dan die van zijn contemporaine landgenoten en deze werden door de Nederlandse zilversmeden met het gedegen vakmanschap hun eigen toegepast. Hun stukken hebben daardoor niet meer het monumentale, nationale karakter van het midden van de 17de eeuw, maar dc tijd van de monumentale opdrachten is dan ook voorbij. in plaats Van de gilden en schutterijen die elkaar de loef trachtten af te steken met schitterende gildebekers. lampetkannen en schalen, is het nu dc rijk geworden burgerij die de zilversmeden werk verschaft. Hun rijkdom stelde hen in staat hun tinnen en koperen gebruiksvoorwerpen door zilveren te vervangen: bovendien deden de verbeterde tafelmanieren de behoefte ontstaan aan een fraai gedekte tafel, waar vork en mes allengs het gebruik van de grote lampetten, die tot voor kort nodig waren voor het afspoelen van de vingers tussen de verschillende gerechten, overbodig zouden maken. Een andere factor die de eet- en drinkgewoonten van de 18de-eeuwse mens diepgaand beïnvloed heeft is het gebruik van koffie, thee en chocolade.
Ieder zich respecterend gezin in I Iolland had een zilveren theeservies, bestaande uit theebus, trekpot, melkkan en suikerpot, vaak aangevuld met een bouilloire. Ook zilveren kandelaars en kandelabers waren een vanzelfsprekend onderdeel van de inboedel van dc 18dc-ccuwsc rijke burger of patriciër. Al deze voorwerpen werden door de zilversmeden met motieven van dc opeenvolgende l.ouis-stijlcn versierd, waarbij echter van stad tot stad duidelijke verschillen te zien zijn. Zo volgde Den Haag als hofstad altijd dc heersende Franse hofstijl; alleen de laatste decennia van de 17de eeuw en de eerste van de 18de eeuw waren de William and Mary- en de Queen Annc-stijl toonaangevend, die beide gekenmerkt worden door hun grote onbewerkte oppervlakken. De Amsterdamse zilversmeden, die zich niet zoveel van alle stijlwisselingen aantrokken. bleven daarnaast robuust, zwaar zilverwerk leveren: het Haarlemse zilver toont een voorkeur voor draperieën, schelpen en kwasten: in Utrecht deed de invloed van dc Van Vianens zich nog lange tijd gelden. Zelfs tussen Fries en Gronings zilver bestaan opvallende verschillen, deels verklaarbaar door het feit dat Daniel Marot enige jaren in Leeuwarden werkzaam is geweest voor de Friese Nassaus. deels door de invloed in Groningeh van het naburige Duitsland.
Enkele bekende Amsterdamse 18dc-ccuwsc zilversmeden waren Reynier Brandt. Christiacn Waarenbcrg, S. Striebeek, Hendrik Swiering; in Den Haag hebben, naast talloze anderen. Van Stapele, Engelhart Joostcn en François Simons zeer sierlijk werk geleverd; in Rotterdam was het de familie Sondagh die de reeds in de 17de eeuw gevestigde traditie voortzette: in Utrecht was een van de grote meesters Nicolaas Verluier; in Friesland waren in de eerste helft van de 18de eeuw Johannes en Gabynus van der Lely toonaangevend. Van al deze zilversmeden zijn in de Nederlandse musea fraaie stukken te bewonderen. Toen omstreeks 1800 de gilden werden opgeheven en de vervaardiging van zilverwerk meer fabrieksmatig ging plaatsvinden, ging het met het zo oorspronkelijke gedreven en geciseleerde werk uit de vorige eeuwen langzaam maar onverbiddelijk bergafwaarts. Toch zijn er nog in de Biedermeierstijl fraaie voorwerpen gesmeed.Ncdcrvcen, Daniël (1811-1891), werkz. als schilder van portretminiaturen op ivoor in Den Bosch; heeft ook genre- en figuurstukken gemaakt. Werkte in 1839 te Amsterdam. Met J.C. Hamburger was hij de laatste knappe vertegenwoordiger van de miniatuurkunst in Nederland.
Nef (Fr., v. Lat. navis — schip) of tafelschip, bokaal in de vorm van een schip, oorspronkelijk een speelse navolging van de middeleeuw se cadenas. In de 16de eeuw ging dc traditie over op tafclstukkcn. bokalen e.d.. vooral in Duitsland en Zwitserland. Dc uitvoering kan variëren van natuurgetrouw tot uiterst impressionistisch. Doorgaans in zilver, goud of een ander kostbaar materiaal.
Nehou, Louis-Lucas de (17de eeuw). Fr. spiegelmakcr. was gespecialiseerd in hel nieuwe procédé waarbij het gesmolten glas op een ijzeren plaat werd gegoten en vervolgens gewalst, geslepen en gepolijst. Nehou stichtte een fabriek in Tourlavillc, Normandië. in 1688, onder patronage van Lodewijk xiv. In 1693 stichtte hij de Manufacture Royale des Grandes Glaces in St.-Gobain, Picardië. In 1695 ging hij een fusie aan met een fabriek in Parijs. Onder de naam St.-Gobain bestaat deze fabriek nog steeds.
Neilson, James of Jacques, Schots mccstcr-wcver, van 1749 tot 1788 verbonden aan dc Manufacture des Gobelins, waar hij de basse-Iissestoel verbeterde, zodat hierop de schilderijen van Boucher en Oudry geweven konden worden. Heeft ook veel aan de uitbreiding van de kleurenscala gedaan.
Nelme, Anthony, Eng. zilversmid, werkz. van 1679 tot 1722 in Londen. Leerling in 1672. meester in 1679. Zijn vroege servieswerk staat onder Hollandse invloed, weldra volgt hij de stijl van de naar Engeland uitgeweken Franse hugenoten. Zijn zoon Francis was eveneens zilversmid. Meesterteken: AN, monogram, vanaf 1697 met toevoeging van een letter c. Neostijlen, stromingen in de vormgeving die berusten op eclecticisme, dw'z. imitatie van werkwijze. stijlen en motieven van hel voorgeslacht of van uitheemse herkomst, die in overheersende mate voorkomen op het terrein van de toegepaste kunsten in de 19de eeuw.
Eclecticisme is echter een verschijnsel dal zich veel verder uitstrekt dan dc 19de eeuw alleen. Reeds in de 17de eeuw dankt bijv. de Delftse aardewerkindustrie zijn opbloei aan imitatie van de Chinese keramiek. Ook de 17de-eeuwse lakwerkindustrie begint als onverbloemde imitatie van het Chinese voorbeeld en inspireert het chinoiserieën- en turquerieëndecor in de 18de-eeuwse ornamentiek.
De Georgian gothic is een specifiek Engelse vorm van eclecticisme. Initiatiefnemer w'as de architect Batty I.angley (1696 1751). I lij greep echter niet terug op de gotiek uit de middeleeuwen, maar op de gotische bouwtrant van dorpskerkjes, die in Engeland nog ver in de 17de eeuw werd toegepast, zij het op een wat schematische, overleefde manier. Langley wilde op deze wijze een relatie brengen tussen zijn landhuisontw'erpen en de traditionele streekbouw. Hij had zoveel succes, dat zijn ‘gentlemanly gothic' een apart genre bleef in de bouw van de 18de-eeuwse landhuizen. Chippendale speelde daar op in met zijn meubelontwerpen in 'gothic taste'. Ook de aanleg van tuinen en parken met gotische tuinruïnes behoren tot dit 18de-eeuwse eclecticisme.
Neogotiek. Aan het begin van de 19de eeuw ontstaat in de literatuur een nieuw, veelbelovend genre: de historische roman. De meest succesvolle auteur was de Engelsman Sir WalterScott (1771-1832), wiens vnl. op de middeleeuwen geïnspireerde romans waarvan Ivanhoe ten onzent het bekendst werd in zeer wijde kring ingang vonden, zowel in Engeland als op het vasteland. Scott w'oonde op Abbotsford, een kasteeltje gebouwd in Georgian gothic, en hij had zich daar omringd met alles wat maar kon bijdragen tot een middeleeuws-romantische sfeer. Onder zijn talloze bewonderaars ontstond een trend om zich op dienovereenkomstige wijze in te richten. Zo begon de eerste golf van neogotiek, die in Engeland dan ook