18de-eeuwse staande klokken uit het door Luik beïnvloede gebied, waartoe in deze eeuw ook het Nederlandse Limburg en Brabant en het Duitse Aken behoorden. Luik, al eeuwenlang een centrum van meubel- en houtsnijkunst, ontwikkelt vooral tijdens het rococo een zeer eigen bijdrage aan deze stijl, waarbij het opvallendste accent wordt gevormd door het ‘negatief in het paneel uitgutsen van vormen die elders in naar buiten springend reliëf worden weergegeven.
Ook de kasten van de uit deze streek afkomstige staande klokken vertonen deze merkwaardige houtsnijtechniek. De kast is doorgaans recht van vorm, de kap gebogen. De wijzerplaat is meestal met zwart fluweel overtrokken en heeft een messing of tinnen cijferring (dikwijls geschulpt) en verguld tinnen hoekornamenten. De wijzers zijn van staal of messing en meestal opengewerkt. De uurwerken zijn gemonteerd in een ijzeren uurwerkgestel met boven- en onderplaat (een enkele maal voor- en achterplaat) en het raderwerk is van messing. De klokken hebben een ankergang met lange slinger en dikwijls zaagslagwerk met repetitiemechaniek.
Gaand werk en slagwerk zijn naast elkaar geplaatst. De gewichten hangen aan koorden of kettingen. Behalve lichtgekleurd eikehout werden ook kastanjehout en andere niet edele houtsoorten verwerkt. Tegen het eind van de 18de eeuw werden de kasten dikwijls beschilderd en voorzien van een ronde, geëmailleerde wijzerplaat of een glazen wijzerplaat met achterglasbeschildering. De Luikse uurwerkkasten vertonen ook voor en na het rococo duidelijk de invloed van de Franse stijlen.