In de bosrijke streken van Lotharingen, Normandië en Poitou werd in de Romeinse tijd grof glas.,(verre de fougère, te vergelijken met het Waldglas en het Wealdenglass) gemaakt. waarvan de vervaardiging in de eerste eeuwen na de Romeinse bezetting werd voort gezet. Van dit glas, evenals van het in Frankrijk vervaardigde latere middeleeuwse glas, is nauwelijks iets bewaard gebleven, verhoudingsgewijs nog minder dan in de omringende landen.
De weinige gevonden exemplaren en voorts de afbeeldingen in miniaturen, houtsneden e.d. tonen duidelijk dat ook hier de invloed van de Altaristen en de Venetianen was doorgedrongen : ook hier volgt de glasblazer de façon de Venise. In 1399 schonk Karel VI aan de meesterglasblazers de eerste privileges door hen in de adelstand te verheffen: ze hadden recht op de titel ‘gentilhomme verrier', hetgeen gelijkstond met de laagste rang in de adelstand. In de 13de en 16de eeuw verspreidden de glashutten zich snel over heel Frankrijk, maar de meeste van hen hebben slechts een kort leven gehad. Bovendien emigreerden aan het eind van de 16de eeuw veel protestantse Lotharingse glasblazersfamilies naar het buitenland (Engeland). zodat men in die eeuwen in Frankrijk niet van een zeer bloeiende glasindustrie kan spreken. Ken uitzondering hierop vormde Nevers. waar zich in het midden van de 16de eeuw Altaristen hadden gevestigd en dat spoedig het belangrijkste glasblazerscentrum van Frankrijk zou worden. M.n. is Nevers beroemd geworden om zijn pate-de-verre-draadfiguurtjes (verre file en verre frisé) die zowel in eigen land als over de grenzen een enorm succes hadden.
Daarnaast blonken de Franse glasblazers uit in de fabricage van kleurloos vensterglas en later in de vervaardiging van spiegels uit vlakglas, een techniek die door Louis Lucas de Nehou aan het eind van de 17de eeuw aanmerkelijk zou worden verbeterd. Hij is de stichter van de glasfabriek te Saint Gobain (1695) die tot op heden een van de grootste ter wereld is. Op het gebied van het holle glas ondervond Frankrijk in de 17de eeuw echter zeer veel concurrentie van Venetië. Bohemen. Duitsland en de Nederlanden en het is pas aan het eind van de 18de eeuw dat Frankrijk op grote schaal goed glas is gaan produceren. Een eerste aanzet hiertoe was een in 1760 door de Académie des Sciences uitgeloofde prijs voor de verbetering van het kristalglas.
Dit resulteerde in de oprichting van de glasfabriek van Baccarat (1765), van de Cristallerie de Saint Louis (1767) en van de Manufacture Royale des Cristaux de la Reine (1780). De fabrieken legden zich toe op het slijpen, in navolging van het Engelse en Boheemse glas en vooral gedurende het tweede Keizerrijk zijn zeer fraai geslepen vazen, coupes. gember- en kastanjepotten enz. in de overdadige stijl van die dagen gemaakt. Met allerlei andere oude en nieuwe technieken werd geëxperimenteerd en het met veel succes toegepaste millefiori-, latticino- en opaline-glas vond een uitlaat in de in het midden van de 19de eeuw heersende mode van de boules en sulphides. Hoewel buiten het kader van deze encyclopedie willen wij ten slotte aan de daarop volgende Art Nouveau-beweging niet geheel stilzwijgend voorbijgaan. Deze heeft nl. juist in Frankrijk op het gebied van de glasfabricage hoogtepunten bereikt waardoor zich onder de produkten van deze beweging ware kunstwerken bevinden. Wij willen volstaan met enkele namen, zoals die van Gallé, Daum, Decorchemont en Lalique, die als exponenten van een kunst die streefde naar zuiver individualistische vormgeving en een perfecte bewerking van de materie, zeker nadere aandacht verdienen.