De grote opkomst van de Duitse klokkenmakerij valt samen met het begin van de renaissance ca. 1500. Karakteristiek voor Duitsland werd de tafelklok en het daarvan afgeleide horloge, waarvan de vervaardiging aanvankelijk was geconcentreerd in Augsburg en Neurenberg.
In de tweede helft van de eeuw werd Neurenberg het voornaamste centrum. Vroege klokken zijn soms voorzien van een wijzerplaat, aangepast aan de plaatselijke manier van tijdsbepaling, o.a. met verstelbare wijzerplaten in verband met het verschil dat kan optreden in de lengte van dag en nacht, zoals dat ook bij Japanse klokken voorkomt. Van de Augsburgse tafelklokken waren vooral de ronde modellen populair. Bij deze klokken is het uurwerk van staal en de kast van verguld koper. Ook komen klokken voor met automaten en astronomische wijzerplaten. Vanaf ongeveer 1570 was de standaardvorm voor de huisklok de Türmchenuhr.
Deze vorm bleef tot het midden van de 17de eeuw bestaan. Ten gevolge van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) raakte de Duitse klokkenindustrie haar leidende positie kwijl aan de Fransen en de Engelsen. Omstreeks 1700 hernam de Duitse klokkenindustrie haar positie, vooral dank zij de produktie van tafelklokken van het Engelse type. In de 19de eeuw werd vooral het Schwarzwald centrum van goedkope, in hout gesneden volksuurwerken.