De eerste Berlijnse porseleinmanufactuur, door de wolkoopman Wilhelm Kaspar Wegely met steun van Frederik de Grote gesticht, bestond slechts van 1751 tot 1757. Modellmeister was K.
H. Reichard die excelleerde in beeldengroepen, genrestukken en figuren uit de commedia dell’arte. In 1761 werd een nieuwe manufactuur gesticht door Johann Ernst Gotskowsky die Reichard als Modell-meister overnam. Twee Jaar later raakte de manufactuur in moeilijkheden, werd gekocht door Frederik de Grote en heette van toen af Königliche Porzellanmanufaktur. Porseleinschilders waren K. H.
Böhne, J. B. Borreman, K. J. Klipfel en modelleurs W. C.
Meyer en F. E. Meyer, waarvan de laatste twee naar de manier van J. J. Kändler werkten. In de periode 1763-1786 werd het beste porselein gemaakt; de serviezen beschilderd met bloemen, landschappen en een gewijzigd Zwiebelmuster behoren tot de aantrekkelijkste scheppingen van het Duitse rococo.
Als versiering werden het Neuzierat- en Antikzierat-ornament veel toegepast. De gekleurde fonds, ajourranden en mozaïekpatronen verraden de invloed van Sèvres en Meissen. Vanaf 1771 werd kaolien aan de porseleinmassa toegevoegd waardoor de scherf kouder van kleur werd. Na de dood van de koning gaat de kwaliteit van de decors achteruit, maar na de Franse bezetting herstelt de manufactuur zich en de landschappen en stadsgezichten uit de Biedermeierperiode staan weer op zeer hoog peil. Merken, tenzij anders vermeld, in onderglazuurblauw uitgevoerd: 1761 1763 (of later) : G (ook wel met emailverf in bovenglazuur), 1763-1810: de koninklijke scepter in diverse maten en uitvoeringen, vanaf 1823: KPM onder een adelaar, scepter of rijksappel, van 1870 tot heden: een scepter.