(volksk.) Het losse huis van de Saksische streken was vanouds één ruimte voor mensen en vee. ‘De haard bevond zich nog niet aan de wand, maar in het midden van de uit keitjes bestaande vloer van het woongedeelte in een uitholling. De pot en de ketel hingen aan de haal boven het vuur.
Dit werd des avonds ingerakeld onder de as en bovendien nog bedekt door een ijzeren vuurstolp.De deel heeft een lemen vloer; aan de ene kant is de koestal, met het rek van de kippen er boven. Aan de overkant is het hok voor de schapen en geiten, het hok voor hout en turf en het weefkamertje. Later kwam een scheidsmuur tussen de woning en de dorsvloer. Het loshoes heet ook het hallehuis, het huis met de lange deel. De deel had eertijds de enige deur, de grote bansdeur, of mendeur. In het midden van de niendeur staat de stiepel, de staande paal. Deze wordt weggenomen, als de wagens uit- of inrijden.