aantal bedrijven en aantal hoenders in % van het totaal:
Geen - 46.469 (8,4%)
0,01 - 3 ha - 110.895 (27,2%)
3 - 5 ha - 29.495 (12,0%)
5 -10 ha - 46.512 (23,3%)
10 -20 ha - 41.343 (20.05%)
0 ha en meer - 24.747 (8,6%)
De kippenhouderij wordt als hoofdbedrijf beoefend op speciale pluimveebedrijven, z.g. hoenderparken (geen of weinig cultuurgrond). De meeste kippen worden gehouden op de boerderij als onderdeel van het landbouwbedrijf.
De sinds 1933 bestaande wettelijke teeltregeling beoogt:
1. het scheppen van de mogelijkheid om de grootte van de kippen- en eendenstapel te beïnvloeden;
2. verbetering van de stapel.
Jaarlijks wordt een gedeelte van het pluimvee opgeruimd; daartegenover staat, dat jonge dieren aan de stapel worden toegevoegd. Door vaststelling van het aantal machinaal uit te broeden eieren, kan de grootte van de stapel tot op zekere hoogte worden beheerst.
De verbetering van de stapel wordt nagestreefd:
a. door vaststelling van een broedseizoen. Alleen in bijzondere gevallen is het machinaal uitbroeden van eieren buiten dit seizoen toegestaan;
b. door vaststelling van een minimumgewicht voor de in broedmachines uit te broeden eieren;
c. door het voorschrift, dat alleen eieren in broedmachines mogen worden ingelegd, die afkomstig zijn van fok- of vermeerderingsbedrijven.
1954
Aantal fokkers - 204
Aantal hoenders - 171.635
Aantal vermeerderingsbedrijven - 3.926
Aantal hoenders - 1.446.775
Broedcapaciteit per 3 weken:
Motorbroeders - 19.091.599
Vlakbroeders - 157.528
Totaal - 19.091.599
Inleg broedeieren - 56.900.000
Broeduitkomsten - 67,1%
Een groot deel van de eendagskuikens wordt tegenwoordig vóór de aflevering gesext.
In 1919 werd in Nederland de eerste legwedstrijd gehouden. De leg werd met behulp van valnesten gecontroleerd: bijzonderheden werden genoteerd. Daarop is de legcontrôle gekomen. Ook een verbeterde legcontrôle (systeem A.N.P.V.), voldeed echter niet. Sinds 1929 worden in Ned. geen legwedstrijden of legcontrôles meer gehouden
De productie van de kippen (legrassen en legvleesrassen) is in de loop der jaren opgevoerd. De gemiddelde leg bedraagt thans ca 200 eieren per jaar. Bij de N.Holl. Blauwe (vleesras), is de selectie vooral gericht op snelle groei en hoge vleesproductie op een leeftijd van ca 3 maanden (piepkuikens). De aard van de stapel heeft mede in de loop der jaren belangrijke wijziging ondergaan door snellere verjonging. In het 2e legjaar bedraagt het aantal eieren ca 75% van dat in het eerste legjaar. de eieren van overjarige hennen zijn gemiddeld 5% zwaarder. Jonge hennen produceren in verhouding meer in najaars- en wintermaanden dan oudere kippen. In het 3e legjaar is de productie ca 75 % van die in het 2e legjaar.
Eieren en vlees zijn de voornaamste producten der pluimveehouderij. Veren en dons zijn nevenproducten. Per hoofd van de bevolking worden in Ned. thans ca 135 eieren per jaar geconsumeerd. Veel kippen worden reeds aan het eind van het 1e legjaar opgeruimd en geslacht, terwijl de nog overgebleven dieren in de loop van het 2e legjaar eveneens voor de slacht worden opgeruimd. Het
vlees is een waardevol bijproduct. Dit is evenzo het geval bij de jonge slachthanen.
Bij de piepkuikenfokkerij vormt het vlees het hoofdproduct. Naarmate eier- of vleesprocluctic hoofdzaak is, onderscheidt men legrassen, legvleesrassen en vleesrassen. Tot de voornaamste legrassen behoren: Witte Leghorn, Patrijs Leghorn en Exchequer Leghorn.
Legvleesrassen (z.g. middelzware rassen) zijn: Rhode Island Red, Barnevelder, Witte Wyandotte, New Hampshire, Australorp, Welsummer, Light Sussex.
Als vleesras valt uitsluitend de N.Holl. Blauwe te noemen.
Voor de eierproductie worden voorn, aangehouden als zuivere rassen Witte Leghorn en Rhode Island Red; de rest van de legstapel bestaat vrijwel geheel uit eerste kruisingsproducten van zuivere rassen. Voor de vleesproductie worden uitsluitend gebruikt, de N.Holl. Blauwe en soms ook Light Sussex als zuivere rassen, alsmede kruisingen van deze beide rassen en kruisingen tussen hanen van deze rassen met hennen van middelzware rassen.
Begin 1929 bepaalde Eng., dat alle in te voeren eieren voorzien moesten zijn van een herkomststempel. Ten einde er tegen te kunnen waken, dat buitenlandse eieren in Ned. werden ingevoerd en voorzien van het Ned. oorsprongsmerk als Ned. eieren naar Eng. zouden worden verkocht, is 31 Mei 1929 een wet tot stand gekomen, welke voorschreef, dat eieren bij de invoer in Ned. gestempeld moesten zijn met de naam van het land van oorsprong.
Ongeveer tegelijkertijd kwam de Landbouwuitvoerwet (16 Juni 1930 S. 265) tot stand, welke wet de mogelijkheid schiep tot het regelen van de uitvoer van landbouwproducten, ook van eieren. Later werd de uitvoer van eieren geregeld bij een aparte wet van 29 Nov. 1930 (S. 441) gewijzigd op 8 April 1932 (S. 148).
Bij de voorschriften is bepaald, dat de eieren moeten worden uitgevoerd onder de benaming: Verse Hollandse eieren; Hollandse Koelhuiseieren; Hollandse Geconserveerde eieren (kalkeieren), of Hollandse eieren 2e soort. Voor elk dezer klassen zijn eisen vastgesteld t.a.v. kwaliteit, sortering, gewicht en verpakking. de benaming moet op de verpakking zijn aangebracht. Het Ned. Eiercontrôle Bureau is belast met de controle op de naleving der voorschriften, voorzover het zijn aangeslotenen betreft. De controle is zodanig geregeld, dat geen zending eieren de grens kan passeren, zonder dat door een steekproef gecontroleerd is of aan de gestelde eisen is voldaan.
Ter bevordering van de afzet in het binnenland zijn maatregelen getroffen om een zo goed mogelijk product af te leveren en om bedrog tegen te gaan. Een en ander is geregeld bij het op de Warenwet gebaseerde Eierenbesluit.
Koelhuiseieren, geconserveerde eieren en eieren 2e soort moeten op voorgeschreven wijze gestempeld zijn, opdat ook het publiek ze kan onderkennen. De in 1949 in het leven geroepen Kwaliteitscontrole Eieren Binnenland, krachtens een verordening van het Bedrijfschap voor Pluimvee en Eieren, is bedoeld als een intensivering van deze controle voor het binnenland. Een goede kwaliteitscontrole in het binnenland betekent een belangrijke steun voor de exportcontrôle.
Vóór de oorlog werden per jaar ca 1100 mill. eieren in het binnenland geconsumeerd. Ook de uitvoer was belangrijk.
Eierenexport
1936
Engel. 31.592 t - 48,8% van totale eierexport
Duitsl. 23.324 t - 36,0% van totale eierexport
Andere landen 64.737 t
1937
Engel. 39.900 t - 52,5% van totale eierexport
Duitsl. 31.765 t - 41,7% van totale eierexport
Andere landen 76.159 t
1938
Engel. 52,665 t - 59,6% van totale eierexport
Duitsl. 31.765 t - 41,7% van totale eierexport
Andere landen 76.159 t
1 t bruto bevat ca 13.000 eieren
De export van eieren en slacht gevogelte neemt na de oorlog wederom gestadig toe.
Kippeneieren (uitvoer in 1000 stuks en 1000 guldens)
1947 - 215.773 consumptie eieren à fl 33.143 - 1.391 broedeieren à fl 382
1948 - 365.927 consumptie eieren à fl 51.887 - 2.940 broedeieren à fl 722
1949 - 448.988 consumptie eieren à fl 62.291 - 5.341 broedeieren à fl 1.227
1952 - 1.357.285 consumptie eieren à fl 231.092 - 6.146 broedeieren à fl 1.885
1953 - 1.639.000 consumptie eieren à fl 253.048 - 7.245 broedeieren à fl 2.279
1954 - 1.704.000 consumptie eieren à fl 241.456 - 6.360 broedeieren à fl 1.917
Slachtgevogelte (uitvoer in tonnen en 1000 guldens)
1947 - 191 t geslacht pluimvee à fl 836 - 144 t levend gevogelte à fl 411
1948 - 558 t geslacht pluimvee à fl 2.252 - 285 t levend gevogelte à fl 705
1949 - 3.373 t geslacht pluimvee à fl 11.691 - 1.016 t levend gevogelte à fl 2.742
1952 - 8.076 t geslacht pluimvee à fl 24.545 - 4.355 t levend gevogelte à fl 10.684
1953 - 10.682 t geslacht pluimvee à fl 31.800 - 6.278 t levend gevogelte à fl 15.500
1954 (t/m 20/11) - 12.836 t geslacht pluimvee à fl 35.800 - 8.840 t levend gevogelte à fl 21.600
Eendagskuikens (uitvoer in 1000 stuks en 1000 guldens)
1947 - 50 à fl 31
1948 - 312 à fl 203
1949 - 875 à fl 556
1952 - 1.032 à fl 696
1953 - 670 à fl 517
1954 (t/m 20/11) - 1.465 à fl 928
De invoer van eieren en eierproducten (bevroren, vloeibare en gedroogde, uitgeslagen eieren of delen daarvan) is sinds jaren van weinig betekenis.
De fabricage van eiproducten in Nederland is van ondergeschikt belang, doch neemt toe.
J. G. TUKKER.
In België zijn de Ardeense en Kempisch-Brakelse landrassen vrijwel geheel verdwenen. Het bekende vleesras, de Mechelse Koekoek, is thans bijna volledig vervangen door de N.Holl. Blauwe, dat in Ned. werd gefokt deels door kruising met de Mechelse Koekoek.
Vóór 1914 heeft België geregeld Patrijs Leghorn ingevoerd, doch gevallen van besmettelijke ziekten waren bij deze dieren in ons klimaat niet zeldzaam.
In 1946 werd de Landsbond voor Pluimveehouders opgericht. de organisatie omvat afgevaardigden uit de negen provinciale verenigingen, is officieel erkend en door het Ministerie van Landbouw gesubsidieerd. Op voorstel van de Landsbond worden de fokkers (selectie bedrijven), vermeerderaars en kuikenbroeders door de Dienst voor Veeteelt officieel erkend. Het fokken, vermeerderen en broeden verloopt op dezelfde wijze als in Ned. Ook in België is rassenkruising, zowel op de selectiebedrijven als op de vermeerderingsbedrijven, op voorwaarde van controle, toegestaan. Sinds 953 worden in België enkelvoudige hybriden uit de Ver. St. ingevoerd. Uit deze Single Cross-dieren worden de dubbele hybriden, de z.g. Hy-lines, bij de kippenhouders verspreid.
Zieke of gestorven kippen worden gezonden aan het Rijksveeartsenijkundig Laboratorium te Ukkel of aan de Kliniek voor Kleinvee Ziekten te Gent.
In België hebben zich als zuivere rassen de Witte leghorn en de Rhode Island Red gehandhaafd en werd, na 1945, ook de New Hampshire ingevoerd. De overige in Ned. geteelde rassen, komen ook in België sporadisch voor.
De juiste cijfers voor de verdeling van de hoenderstapcl zijn niet bekend; volgens raming bedraagt hij ra 15 mill. dieren. In orde van belangrijkheid komt de zandstreek van W. Vlaanderen vooraan, gevolgd door O. Vlaanderen, Antwerpen, Limburg en Brabant; de Waalse provinciën vertegenwoordigen ongeveer 10% van de hoenderstapel. Een eigenlijke teeltregeling kent België niet; wel is er een controle op de afstamming en het uitbroeden van het fokmateriaal. Het broedseizoen is er niet beperkt, doch de kuikens voor de leg worden meestal gebroed vanaf Dee. tot begin Mei, de mestkuikens het hele jaar door, doch weinig in de periode van Febr./Mei.
De in 1930 te Roeselare ingerichte officiële legwedstrijd gaat nog steeds door. Per eigenaar worden 10 kippen gecontroleerd op leg, eiergewicht en voederverbruik. De hybriden worden buiten prijskamp gecontroleerd.
In België bedraagt het eierverbruik 225 stuks per inwoner.
Als legrassen komen de Witte Leghorn en Rhode Island Red vooraan, in mindere mate New Hampshire; als hybriden heeft men de kruising W. L. X R.I.R. en omgekeerd, verder Exchequer Leghorn X R.I.R. en Patrijs Leghorn x R.I.R. Het algemeen gefokte vleesras is thans de N.H. Blauwe.
De handel in eieren wordt geregeld door het K.B. van 17 dec. 1953 en het Min. Besluit van 8 Mrt 1954.
De Belgische eierexport, die in 1929 tot 712 mill. stuks beliep, i.s thans gedaald tot ca 100 mill. stuks.
A. G. DUMON.