Philēmon - Φιλήμων, 1) arm, vroom, oud man in Phrygië, die met zijne vrouw Baucis gastvrijheid bewees aan Zeus en Hermes, toen deze als vermoeide reizigers bij verscheiden rijken en voornamen een schuilplaats gevraagd hadden, maar overal afgewezen waren. Daarvoor werd die geheele streek door het water verzwolgen, alleen de hut van Ph. bleef staan en werd in een prachtigen tempel veranderd, terwijl Zeus beloofde hem een verzoek te zullen inwilligen. Daarop verzocht Ph. met zijne vrouw tot bewaarder van den tempel aangesteld te worden en tegelijk met haar te sterven.
Na verloop van jaren werd hij in een eik, zij op hetzelfde oogenblik in een linde veranderd.—2) van Syracusae of Soli, kwam jong naar Athene en trad omstreeks 330 als dichter der nieuwe comedie op.Tegenover de stukken van Menander, die uitmuntten door karakterteekening, behaalden die van Ph., waarin vooral de levendige handeling boeide, dikwijls den prijs. Op uitnoodiging van Ptolemaeus leefde hij eenigen tijd te Alexandrië, daarna keerde hij echter naar Athene terug, waar hij op hoogen leeftijd stierf (262). Van zijne 97 stukken zijn slechts fragmenten bewaard, twee ervan zijn beter bekend door de latijnsche bewerking van Plautus.—3) zoon van den vorigen, dichter der nieuwe comedie, schrijver van 54 stukken.