Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Pieter Mijer

betekenis & definitie

Ned. politicus en koloniaal bewindsman, *3.6.1812 Batavia. ✝ 6.2.1881 Scheveningen. Bekleedde sedert 1833 in het toenmalige Ned.

Indië hoge ambtelijke functies; 1856—58 minister van Koloniën; 1860-66 lid van de Tweede Kamer, waar hij tot de conservatieven behoorde, die de liberale ideeën van de minister van Koloniën → Fransen van de Putte bestreden. Juni 1866 volgde hij de laatste op. Nauwelijks had hij zijn begroting aangenomen gezien of hij werd zelf 18.9.1866 tot gouverneur-generaal van Ned. Indië (tot 1872) benoemd. Dit leidde tot hevige beroering, daar hij formeel niet, maar in feite zichzelf had benoemd. Via een aangenomen motie van afkeuring door → L.

Keuchenius kwam het tot kamerontbinding, daar de regering ten onrechte meende, dat de Kamer inbreuk had gemaakt op het prerogatief van de Kroon. Na de verkiezingen bleef het ministerie aan, maar onbeslist was gebleven of een ministerie, dat niet het vertrouwen van het Parlement had, gehandhaafd kon worden. De oplossing bracht de → Luxemburgse kwestie.Litt. F.A.de Graaff, Verhouding van regering en parlement (1930); S.L.van der Wal. De motie-Keuchenius (1934); G.J.Lammers. De Kroon en de kabinetsformatie (1952).

< >