Gepubliceerd op 21-01-2020

GEMEENTE

betekenis & definitie

Kleinste eenheid van territoriaal openbaar bestuur, bestuurd door een direct gekozen gemeenteraad, een daaruit getrapt gekozen aantal wethouders en een door de Kroon benoemde burgemeester. Er zijn 44 gemeenten in Friesland.

De afgelopen twintig jaar hebben een groot aantal ontwikkelingen de taak van gemeentebestuurders in Frl. sterk verzwaard. Begeleid en gecontroleerd door Gedeputeerde Staten kregen gemeenten een centrale positie bij o.m. de bestrijding van milieuverontreiniging (bestemmingsplannen, Hinderwetvergunningen e.d.). Voor de Fr. gemeenten gold als bijzonder probleem, de ontwikkeling van delen van de provincie tot recreatiegebied. Dit leverde financiële problemen op voor met name de waterrecreatiegemeenten. Daarnaast veroorzaakten ontvolking van het platteland en ongunstige financiële verhoudingsregelingen moeilijkheden in de kleinere plattelandsgemeenten.

Mede gezien de zich uitbreidende verantwoordelijkheid van gemeentebestuurders werd het streven naar een gem. herindeling van de provincie Frl., teneinde een kleiner aantal sterkere gemeenten te verkrijgen, in de jaren ’70 geconcretiseerd in enkele plannen en voorstellen.

In een periode, voorafgaand aan bestudering van mogelijkheden tot herindeling, zijn een groot aantal samenwerkingsverbanden op verschillende terreinen tussen de onderscheiden gemeenten ontstaan (z. gemeenschappelijke regeling).

Financiën Tot de inwerkingtreding van de Wet van 24 dec. 1974 was de gemeente voor haar inkomsten, behalve van uitkeringen uit het gemeentefonds afhankelijk van:

1. Opcenten op Grondbelasting en Personele Belasting.
2 Retributies (vergoedingen voor diensten, zoals brug-, haven- en sluisgelden);
3. De eigenlijke gemeentelijke belastingen, zoals precariorechten, hondenbelasting, vermakelijkheidsbelasting, brandverzekeringsbelasting, logeergastenbelasting, woonforenzenbelasting, bouwterrein-, straat- en baatbelasting. Na het aannemen van bovengenoemde wet (ontwerp bij Tweede Kamer ingediend in 1963) voltrokken zich de volgende veranderingen: opcenten op grond- en personele belasting vervallen (eveneens deze belastingen zelf); de gemeenten krijgen algemene bevoegdheid tot het heffen van onroerend-goed-belastingen; de bevoegdheid tot het heffen van straat-, baat-, bouwterrein-, brandverzekeringsbelasting vervalt. Tijdens een overgangsperiode van ten hoogste tien jaar zouden de gemeenten opcenten op de in die gemeenten te handhaven grond- en personele belasting mogen blijven heffen.