geb. 1816 te Parijs, dochter van een kolonel uit den tijd van het keizerrijk, trouwde 1838, zonder hem te beminnen, den heer L., eigenaar van eene ijzerpletterij; na een stukje genuttigd te hebben van een koek, hem door zijne vrouw gezonden, voelde hij dadelijk de pijnen van vergiftiging, en stierf 15 Jan. 1840. Mevrouw L. werd in rechten, betrokken en veroordeeld tot levenslangen dwang-arbeid.
Zij onderging dit vonnis in het tuchthuis te Montpellier, schreef daar hare Mémoires de Marie Capetle, veuve Lafarge (4 dlri. 1840—42), en wendde alle middelen aan om te bewijzen, dat zij onschuldig was. Na 5 jaren in het tuchthuis doorgebracht te hebben verkreeg zij vergunning om zich in het klooster St.-Bémy te begeven, werd in Juni 1852 geheel en al op vrijë voeten gesteld, doch stierf in Sept. van datzelfde jaar te Usset, waar zij de baden gebruikte. Tot haren laatsten snik is zij hare onschuld blijven betuigen.