Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Johann joachim becher

betekenis & definitie

duitsch genees- en scheikundige, geb. 1628 te Spiers, heeft door zijne scheikundige nasporingen veel bijgedragen tot ontwikkeling van de chemie; 1660 werd hij keizerlijk hofraad te Weenen en lijfarts van den keurvorst van Beijeren; doch te Weenen in ongenade gevallen, ging hij naar Holland, en van daar naar Engeland, waar hij in zijne nasporingen betreffende de mijnen 1685 door den dood werd overvallen. Zijn voornaamste werk is Physica sublerranea (Frankf. 1669 ; herdrukt met een supplement van Stahl 1735).

Ook met taalstudie hield hij zich bezig; in 1661 had hij eene proeve van pasigraphie in het licht gegeven Character pro notitie linguarum universali.

< >