(of volgens anderen: Friedrich Anton), de grondlegger van het naar hem genoemde Mesmerismus, d. i. de leer van het dierlijk magnetismus, volgens sommigen in waarheid een weldoener der menschheid, volgens anderen een behendige kwakzalver, die op de lichtgeloovigheid van het menschdom speculeerde om zich te verrijken. Geboren 23 Mei 1733 te Itzmang aan het meer van Constans, studeerde hij de geneeskunde, en begon 1772 de geneeskracht van den magneet te onderzoeken, door de zieke deelen aan te raken met zeilsteen.
Daardoor kwam hij op het denkbeeld, dat er eene onzichtbare kracht moest bestaan, gelijk aan die van den magneet, alleen door aanraking met de handen teweeg gebracht, en die kracht noemde hij: dierlijk magnelismus. Nadat hij vele proeven daarvan genomen had, gaf bijzijn Sendschreibenüber die Magnetcur in het licht (Weenen 1775); doch in Duitschland zijne ontdekking niet naar waarde erkend ziende, kwam hij die uitbazuinen te Parijs (1778), waar hij al spoedig zoo grooten opgang maakte, dat het gouvernement noodig achtte zijn nieuwe stelsel om zieken te genezen te laten onderzoeken door eene commissie, waarin mannen zitting hadden als Darcet,’ Franklin, Bailly, Lavoisier, A. L. de Jussieu. Het rapport, dat namens deze commissie werd uitgebracht door Bailly, erkende wel is waar, dat M. uitwerkselen téweeg bracht, die op het eerste gezicht verbaasden; doch het eenparige gevoelen der geleerden (op Jussieu na, die alleen een afzonderlijk rapport inleverde, dat gunstiger luidde) kwam hierop neder, dat de wonderkuren, door M. verricht, hoofdzakelijk het uitvloeisel waren van de verbeelding dergenen, die zich onder zijne behandeling stelden. Dit rapport had ten gevolge, dat de zoogenaamde séances van M. (die zich ook niet bijzonder door zedelijkheid onderscheidden) gestaakt moesten worden, zoodat M. Frankrijk verliet; hij bracht eenigen tijd in Engeland door, keerde toen naar Duitschland terug, en stierf 5 Maart 1815 te Meersburg.