lat.Decemviri, d. i. Tienmannen
1) eene overheid in Rome, uit tien personen bestaande (vandaar de naam D.), en ingevolge de door den tribuun C. Terentillus voorgeslagene en aangenomene wet ingesteld 451 v. Chr. voor den tijd van één jaar. De D. werden met eene onbeperkte magt bekleed, en bij hunne optreding alle andere autoriteiten opgeheven. Aanvankelijk maakten de D. een betamelijk gebruik van hunne raagt: zij bragten hunne wetten in geschrifte onder tien titels en lieten ze vervolgens graveren op tien koperen tafelen. Om die wetten-verzameling aan te vullen werden er voor het volgende jaar weder D. benoemd, waaronder slechts één uit die van het eerste jaar; deze D. voegden nog twee titels bij de reeds bestaande, en lieten die insgelijks graveren op koperen tafelen, waarom dan ookdie wetten genoemd werden WeltenderTwaalf Tafelen.Doch in dit 2e jaar maakten de D. verregaand misbruik van hunne magt, zoodat deze waardigheid afgeschaft en het consulschap hersteld werd (449 v. Chr.). Zie APPIUS CLAUDIUS.
2) Men gaf den naam D. (Decemviri litibus jucandis) ook aan magistraten van eenen minderen rang, nl. aan een regterlijk collegie, dat uitspraak deed over geschillen aangaande vrijheid, burgerregt, enz. Door Augustus werden deze D. benoemd tot presidenten van het centumvirale geregtshof, in welke hoedanigheid ze zeer lang bleven voortbestaan.
3) De Decemviri agris dividundis vormden eene commissie, belast met de toewijzing van gemeenland.
4) De Decemviri sacrorum vormden een priesterlijk collegie, belast met de verklaring van de sibyllijnsche boeken en met het toezigt op alles wat de godendienst betrof.
Toen het getal der D. onder Sylla met vijf vermeerderd werd, ontvingen ze den naam van Quindecimviri.