Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

snees

betekenis & definitie

opkoper van gestolen goederen, heler

In 1681 voor het eerst in het Nederlands aangetroffen, in het Seemanswoordboek van Wigardus à Winschooten. Daarin staat als verklaring: ‘Een gebrooken woord voor Chinees, en betekend onder het bootsvolk een schaggeraar [sjacheraar]; om dat de Chineesen groote schaggeraars sijn.’ Het Woordenboek der Nederlandsche Taal twijfelt echter aan deze verklaring. ‘Daartegenover staat echter dat reeds in de 16de eeuw een woord snees als persoonsnaam voorkomt, dat bezwaarlijk uit Chinees kan zijn ontstaan en dat de oudste plaats voor sneezen tamelijk ver van de zeemanstaal afstaat. Mogelijk behooren snees en sneezen tot dezelfde halfonomatopoëtische woordengroep als snaaien; men zou zich ook kunnen voorstellen, dat snees van sneezen, aanrijgen, kwam.’

In 1890 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, in het tijdschrift Onze Volkstaal. Köster Henke geeft in 1906 in De Boeventaal onder meer als voorbeeldzinnen: ‘De sneezen schuilen wel eens met de politie onder één hoedje’ en ‘We gaan foks bij den snees verkienen’ (‘we gaan goud bij de heler verkopen’). Ook aangetroffen als snezer.

Snees is in diverse samenstellingen gesignaleerd, zoals fietsensnees (‘heler van fietsen’) en dievensnees (‘heler’).

Overigens werden helers door de politie soms nog meer verafschuwd dan de inbrekers zelf. In 1907 liet Jan Feith hierover in Op het dievenpad (p. 113) een rechercheur aan het woord:

Zulke opkoopers zijn veel uitgeslapener dan de dieven, die voor ze werken. […] De opkooper neemt dikwijls zelf de noodige informaties vooraf, loert waar de beste slag is te slaan, maakt ’t heele plan in de puntjes klaar, en stuurt er z’n handlangers, de eigenlijke dieven, op af, om het vuile werk te doen. Terwijl de inbrekers aan den slag zijn en het gevaar loopen, maakt hij thuis alles klaar om straks den buit te ontvangen; zóó sterk zelfs, dat terwijl z’n dieven den valschen sleutel nog in ’t slot moeten steken, hij het vuurtje onder z’n pot al heeft aangestoken, om straks het gestolen goed te versmelten!

• En jawel, op ’n aved [avond] komt de Rooje ’m stiekem vertelle, dat ie een sneezer had #gesnord; den volgende morge zou ie met z’n wagetje komme. ¶ M.J. Brusse, Snok en Sam (1911, tekst uit 1903), p. 72
• Maar de Antwerpsche snees, met ’n staal gezicht, antwoordde onnoozel: ‘De heeren zeiden, dat het goed afkomstig was van ’n erfenis, die ze gehad hadden.’ ¶ Jan Feith, Op het dievenpad (1907), p. 114
• Diezelfde middag hadden we een snees gevonden die graag de tabak van ons wilde kopen en hij zou ook een transportfiets voor ons versieren. ¶ Haring Arie, Tweede boek (1969), p. 19