Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

blauwpijper 1

betekenis & definitie

politieagent; veldwachter

In 1937 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Gabbertaal van E.G. van Bolhuis, voor ‘politieagent’. Soms ook gebruikt voor ‘veldwachter’.

• Er zijn trouwens heel wat Bargoense termen en benamingen, wier oorsprong duister is. Waarom heet een veldwachter een blauwpijper en wordt een marechaussee een liefdezuster genoemd? ¶ Willem van Iependaal, Bef, boef en bajes (1952), p. 190
• ‘Had je dofgajes en #glimmend gajes. Dofgajes waren de stillen, van de recherche, en glimmend gajes de gewone politie. Dienders zogezegd, of #kaasjagers … En #granders natuurlijk! Granders ja … Hebbie weer zo’n grander, hebbie weer zo’n blauwpijper, weetjewel. ¶ J. A. Deelder, De Dutch Windmill (1986), p. 27