Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

gajes

betekenis & definitie

volk; mensen; tuig

In 1897 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst van Herman Heijermans in De Gids. In een voetnoot staat als verklaring bij dit woord slechts ‘scheldwoord’ -- de betekenis wordt niet uitgelegd. Vervolgens in 1899 opgenomen in de Woordenschat van De Beer en Laurillard, met als betekenis ‘dienders’. In 1906 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Boeventaal van Köster Henke, die een onderscheid maakt tussen verschillende soorten gajes. Hij onderscheidt: 1. gajes voor ‘volk, mensen’; 2. dof gajes voor ‘loos volk, rechercheurs’; 3. link gajes voor ‘niet te vertrouwen personen, politie’; 4. tof gajesvoor ‘volk dat niet hindert’; 5. gebeft gajes voor ‘Heren van ’t Gerecht’ (zie verder bij befgajes). Later zijn onder meer nog aangetroffen christengajes (‘christenen’), graaigajes, keetgajes (‘tierende menigte’), nobelgajes (1925, ‘souteneurs’), stinkgajes, enzovoort. Ook aangetroffen als gaajes, chajes, gaaijes, enzovoort. De herkomst is onzeker. Waarschijnlijk ontleend aan het Jiddisch, maar onzeker is aan welk woord. Misschien van gajes voor ‘niet-Joden’, dat teruggaat op het Hebreeuwse gajs (‘legioen, legereenheid’); volgens anderen via het Jiddische chajes van het Hebreeuwse chajjot, beide in de betekenis ‘levende wezens’.

In een straatlied getiteld ‘Rotterdamse straatmeid’, opgetekend in 1933, komen de volgende regels voor:

Je vrienden dat zijn groote ploerten,
Wat zijn die kerels toch gemeen.
Ik had ze nooit een kans gegeven
Ik was toch maar voor jou alleen.
En toen ze mij niet konden krijgen
Omdat ik stond op mijn fatsoen,
Toen kwam dat gajes jou vertellen,
Alsdat je mij maar weg moest doen.

• ‘Ogge-nebbiesch, ’k heb toch ragmoones met dat gajes.’ ¶ Herman Heijermans, ‘Begrafenis’, in: De Gids (1897), p. 87
• ‘Nee, pèrfèstèr [professor]’, lijsde ze nog eens, ‘kletse wil je, omdat d’r weer een van dat mesjoggene gajes is, dat naar je luistere komp.’ ¶ Jan Feith, Het verhaal van den dief (1909), p. 16
• De juffrouw is zoo ongeveer uitgeraasd en geeft het voornemen te kennen naar huis te gaan en alle deuren op slot te doen. ‘Ken dat gajes fennacht op de stoep logeeren’, licht ze dit besluit nader toe. ¶ A.M. de Jong, Amsterdam bij nacht (1921), p. 81