druktemaker; opschepper
In 1906 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Boeventaal van Köster Henke.
• Voorbijgangers bleven lacherig-ongeloovig staan of schuifelden nieuwsgierig bij, iets smonselend van brutale snotapen en behaaimakers. ¶ Is. Querido, Manus Peet (1922), p. 156
• Zoo was het toch pekaan [niets gedaan] met dien behaaimaker. ¶ Is. Querido, Mooie Karel (1925), p. 72. De schrijver verklaart de betekenis in een voetnoot.