Ensie 1947

Redactie H.A. Enno van Gelder, Jakob Pieter Kruijt, Jan van den Brink, Johan Valkhoff (1947)

Gepubliceerd op 03-06-2019

Numismatiek

betekenis & definitie

Oude munten hebben vroeg de aandacht getrokken als verzamelobject: reeds in de late M.E. werden collecties bijeengebracht. Sedert de Renaissance hebben bezitters er zich op toegelegd hun schatten systematisch te ordenen, ze wetenschappelijk te doorgronden en vruchtbaar maken voor de illustratie van de geschiedenis in ruime zin.

Aanvankelijk ging hun belangstelling uit naar de antieke munten, i.h.b. de Romeinse; later — vooral sinds het archaeologisch onderzoek van het Nabije Oosten kwamen ook de Griekse meer binnen het gezichtsveld der geleerden; tenslotte wekte de Romantiek interesse voor de middeleeuwse munten. Zo kwam de in de practijk nog steeds bestaande scheiding tussen antieke en middeleeuws-moderne muntkunde tot stand, welker methoden en resultaten niet onbelangrijke verschillen vertonen, ten gevolge van de uiteenlopende aard van het overgeleverde materiaal.

De laatstgenoemde onderscheidt zich bovendien hierdoor, dat zij nooit geheel het contact met de practijk verloren heeft: tot in de 17de eeuw had het publiek behoefte aan handleidingen om zich op de hoogte te stellen van de waarde van de talrijke buitenlandse en oude muntsoorten, die in omloop waren.Jonger, doch principieel gewichtiger, is de scheiding tussen de wetenschap van de munten en die van de penningen, waartoe in het algemeen gerekend kunnen worden alle muntvormige voorwerpen die niet het karakter van betaalmiddel hebben gehad. Deze scheiding is eerst langzamerhand in de wetenschap doorgedrongen, hoewel nooit geheel doorgevoerd. De penningkunde in engere zin is grotendeels een onderdeel van de kunstgeschiedenis en kan hier verder buiten beschouwing worden gelaten.

1.De numismatiek als muntgeschiedenis heeft de taak, het tot haar behorende materiaal bruikbaar te maken als bron der geschiedenis. Doordat munten in het algemeen van vrijwel onverwoestbaar materiaal vervaardigd worden en bovendien in grote hoeveelheden, kunnen zij meermalen belangrijke gegevens opleveren, waar andere bronnen verloren zijn gegaan. Het ligt het meest voor de hand te denken aan aanvullingen van de politieke geschiedenis, waartoe hun officiële karakter zich bijzonder leent. Zo moeten de lijsten van verschillende dynastieën in het Hellenistische Oosten voor een niet onbelangrijk deel met behulp van de teruggevonden munten worden gereconstrueerd. Er is meer: de munten nemen als producten van kunstnijverheid een plaats in onder het materiaal voor de kunstgeschiedenis. Hoewel in alle tijden ernaar gestreefd is de munten een aesthetisch bevredigend uiterlijk te geven, voorzover de eisen der practijk en de bekwaamheid der stempelsnijders dit toelieten, en Duitsland in de M.E. met de Romaanse bracteaten en Frankrijk met de gothische goudstukken ons munten van bijzondere schoonheid hebben nagelaten, moet in dit verband allereerst gedacht worden aan vele Griekse munten, die als voortbrengselen van kleinkunst met de producten van schilder-en beeldhouwkunst kunnen wedijveren. Belangrijker is de bijdrage die munten leveren tot de economische geschiedenis van oudere tijdperken. Vondsten van munten ver buiten het gebied van oorsprong leggen handelsbetrekkingen vast, waarvan het belang aan de omvang en de frequentie der vondsten kan worden afgemeten. De handelswegen naar N. en O. Europa in de vroege M.E. zijn goeddeels bepaald door de vondsten van Engelse, Friese

en W. Duitse en van Arabische en Byzantijnse munten in Rusland en Scandinavië. Kan dus de verspreiding van de munten zelf tot gewichtige gevolgtrekkingen leiden, evenzeer is de studie van de verspreiding der munttypen voor de economische en de politieke geschiedenis vruchtdragend. Wanneer door de numismatiek wordt vastgesteld, dat aan de kusten van de Adriatische en Ionische Zee geld wordt uitgegeven met de beeldenaar van de munten van Corinthe, kan hieruit worden afgeleid hoe lang en voor welk gebied Corinthe de handelsmetropool van het Griekse Westen is geweest. In de late M.E. ontmoeten we munten van het type der Franse gouden schilden in de Nederlanden en W. Duitsland, geheel in overeenstemming met de politieke en culturele expansie van Frankrijk over die gebieden. Tegelijk dringt het type van Florentijnse guldens en Venetiaanse dukaten over Duitsland tot in de Nederl. door: hierin komt de vroegtijdige ontwikkeling van de commerciële organisatie van deze steden duidelijk uit.

Vervolgens heeft de numismatiek de taak, bij te dragen tot het begrip van de talrijke documenten waarin van geldsommen sprake is. De historicus wenst gegevens om de waarde van het geld in verschillende tijden te kunnen vergelijken, waarvoor de numismatiek de gegevens beschikbaar stelt door het onderzoek van de bewaarde exemplaren van in de stukken genoemde muntsoorten. Ook kan de verklaring geëist worden van de uitdrukkingen voor geldsommen die in de documenten voorkomen: vooral in de M.E. levert dit aanzienlijke moeilijkheden op, omdat gerekend wordt in tal van locale rekenmuntstelsels, die elk op verschillende wijze bepaald worden door de werkelijk geslagen, in waarde zeer sterk uiteenlopende, munten.

Tenslotte spelen munten een belangrijke rol als dateringsmiddel in de archaeologie; aangezien zij meestal in zich zelf een nauwkeurige datering bevatten kunnen zij de resten van bouwwerken en voorwerpen, waarmee zij tegelijk gevonden worden, dateren.

2.Naast hulpwetenschap is de numismatiek ook zelfstandige wetenschap: geschiedenis van het geld, waarvoor in de Oudheid en een groot deel van de M.E. schriftelijke bronnen vrijwel geheel ontbreken, terwijl tot diep in de moderne tijd overgebleven munten de enige getuigen zijn van vele belangrijke verschijnselen. Wanneer we de definitie van het geld als door de staat uitgegeven betaalmiddel vooropstellen, volgt daaruit dat de geldgeschiedenis twee reeksen van problemen stelt:
a.welke redenen hebben de staat geleid bij de keuze van vorm, gewicht, allooi, beeldenaar en waarde van de munten?
b.welke redenen hebben het publiek bewogen zich van bepaalde muntsoorten te bedienen?

Het is inderdaad mogelijk deze beide probleemstellingen tot op zekere hoogte afzonderlijk te behandelen, omdat eerst een sterke organisatie van de staat ze doet samenvallen, doordat deze de ingezetenen kan dwingen uitsluitend het door hem uitgegeven geld als betaalmiddel te bezigen. Eeuwenlang heeft de staat van zijn recht gebruik gemaakt, naar zijn inzichten geld te slaan of, in vele gevallen, te doen slaan door de lagere gezagsdragers of de exploitanten van de muntfabrieken aan wie hij zijn recht in meer of minder grote omvang overdroeg, zonder echter het publiek te kunnen dwingen dit geld Munt uitsluitend en tegen de voorgeschreven koers te gebruiken, daar hij niet het apparaat bezat om naleving van de bepalingen te verzekeren en het snoeien en vervaardigen van vals geld te beletten, en hij bovendien het gebruik van vreemd geld moeilijk geheel kon verbieden bij het ontbreken van andere methoden van internationale verrekening. Dit is de reden, dat in de Griekse wereld in het interlocaal verkeer de voorkeur gegeven werd aan betaling in Atheens of Corinthisch geld, en dat in de late M.E. belangrijke verplichtingen werden aangegaan in Engelse nobels of Franse schilden.

Uit het bovenstaande mag niet de conclusie worden getrokken, dat de regeringen ten allen tijde meer oog hebben gehad voor de onmiddellijke baten voortvloeiend uit de exploitatie van het muntrecht dan voor het belang van een stabiel en betrouwbaar betaalmiddel. Integendeel, dikwijls zijn krachtige regeringen, die over behoorlijke andere inkomstenbronnen beschikten, erin geslaagd lange tijd weerstand te bieden aan de verleiding, met behulp van het muntrecht hun financiële noden te lenigen. In het geld zelf weerspiegelt zich dit, doordat lange tijd achtereen munten van eenzelfde type en muntvoet geslagen worden. Voorbeelden zijn de aurei en denarii van het Romeinse rijk, waarin gedurende de eerste twee eeuwen van het keizerrijk weinig verandering komt; de dukaten van Venetië, die, met talrijke navolgingen, van de 13de tot het eind van de 18de eeuw geslagen worden; de Nederlandse dukaten, waarvan gewicht en beeldenaar sedert 1583 haast niet veranderd zijn.

Op twee wijzen kan de staat profijt trekken uit de regeling van het muntwezen. Verlaging van de innerlijke waarde van de munten stelt hem in staat, bestaande verplichtingen af te lossen met een geringer hoeveelheid edel metaal dan oorspronkelijk bedoeld was, een manipulatie die op munten in vroeger tijden veelvuldig is toegepast, in moderne tijden echter — nu de munten niet meer de belangrijkste vorm van geld zijn — geen zin meer heeft en vervangen is door andere devaluatiemethoden. Talrijke emissies, zowel van antieke als middeleeuwse en moderne munten, moeten op deze wijze verklaard worden. Onmiddellijker is het voordeel, dat de staat of degene aan wie het muntrecht is overgedragen uit de slag zelf kan trekken. Het is billijk, dat de staat de waarde iets boven de handelswaarde van het verwerkte metaal stelt om de aanmaakkosten te dekken en een beloning te ontvangen voor de garantie van gewicht en gehalte, waarvan de gebruiker het voordeel geniet. Stof tot conflict tussen het belang van de staat en dat van het publiek ligt in de bepaling van de hoogte van dit verschil: wordt dit te hoog gesteld of te vaak veranderd, dan zoekt het publiek onvermijdelijk naar een goedkoper of stabieler ruilmiddel en doen valse en vreemde munten hun intrede in het verkeer; de staat verdedigt zijn munten, zowel om de mogelijkheid te behouden de winstgevende muntslag voort te zetten, als om de onderdanen te beschermen tegen een dreigende wanorde op monetair gebied.

Tot de hiertoe het meest gebruikte middelen behoren verbod of tarifiëring van bepaalde muntsoorten en aanpassing van eigen uitgiften aan algemeen geachte vreemde soorten. Dit laatste element geeft aan de muntgeschiedenis van de Griekse wereld en het middeleeuwse Europa, ondanks de vérgaande versplintering van het muntrecht, een zekere mate van internationale eenheid.

Behalve door politieke en aesthetische motieven en de zojuist behandelde afzetmogelijkheden wordt de aard van het geld nog bepaald door de stand van de munttechniek, waarover hier niet verder uitgeweid kan worden, en door de mogelijkheden van materiaalaanvoer. In Griekenland, waar de eerste werkelijke munten in de 7de eeuw v. Chr. ontstaan waren aan de W. kust van Klein-Azië, zien wij naast elkaar in omloop zilvergeld, voornamelijk geslagen door de Griekse steden, die over eigen mijnen beschikten of zich zilver van overzee konden verschaffen, en goudgeld, afkomstig van de Perzische koning, aan wie vrijwel alle beschikbare goud behoorde. Eerst het eenheidsrijk van de Romeinse keizers was in staat een blijvend systeem te scheppen, waarin goud-, zilver- en kopergeld een plaats vonden. De belangrijkste munt was de gouden aureus, later de gouden solidus, die in heel Europa dienst kon doen totdat, na de sluiting van de Middellandse Zee en het daarmede ophouden van de goudtoevoer, het karolingische rijk een nieuw systeem moest opbouwen: de zilveren denarius werd voor enige eeuwen de hoofdmunt voor W. Europa.

In de latere M.E., toen het leven minder primitief werd en de handelsbetrekkingen zich uitbreidden, konden en moesten wederom grotere zilverstukken, de groten, en goudstukken geslagen worden. Een ingrijpende verandering bracht de ontdekking van Amerika, dat sedert de 16de eeuw enorme hoeveelheden zilver leverde: nu werd het mogelijk en noodzakelijk, de dunne en kleine middeleeuwse stukken te vervangen door de zware daalders en hun in alle landen optredende navolgingen; tegelijk steeg het goud relatief sterk in waarde en werd koper in gebruik genomen voor het vervaardigen van pasmunt. De hernieuwde toeneming van de zilverproductie in de 19de eeuw maakte het zilver onbruikbaar als muntstandaard en leidde tot de alleenheerschappij van de gouden standaard. Het zilver werd pasmunt, totdat de laatste tijd eerst het goud, later ook het zilver, practisch voor muntdoeleinden buiten gebruik kwam.

Tot slot enkele woorden over de ontwikkeling van het Nederlandse muntwezen (zie afbeeldingen). Van een eigen muntwezen kan voor het eerst gesproken worden in de tijd van de verzwakking van het Duitse rijk: hier eerder dan elders verlagen de landsheren gewicht en gehalte van de koninklijke, nu door hen ten eigen bate geslagen, denier (11de tot 13de eeuw). In het eind van de 13de en in de 14de eeuw worden dan de deniers vervangen door de nieuwe buitenlandse soorten, wier typen hier nagevolgd worden, in elk territorium verschillend: Franse groten en schilden, Engelse sterlingen en nobels, Duitse goudguldens. Een zekere mate van eenheid brengen de Bourgondische hertogen, die één stelsel invoeren voor hun landen, dat de naburige vorsten tot voorbeeld nemen. De 16de eeuw brengt eerst een munttechnische wijziging: de dukaten en de het eerst in Duitsland geslagen daalders worden in het Bourgondisch-Ned. stelsel opgenomen en ook door vele kleinere muntheren geslagen; vervolgens een politieke wijziging, de afscheiding van het N., die het noodzakelijk maakt het uiterlijk van de munten aan de veranderde staatsvorm aan te passen. Na een periode van verbijsterende decentralisatie kan sedert 1606 gesproken worden van een Ned. muntstelsel, gebaseerd op dukaat en rijksdaalder, al neemt dit niet weg dat in de 17de eeuw nog talrijke provinciale muntsoorten geslagen worden. In de 18de eeuw is er een algemeen geldend stelsel, waarvan de dukaat en de in 1680 ingevoerde gulden de voornaamste stukken zijn. Een innerlijke vereenvoudiging onderging het in de tijd van koning Lodewijk, toen de grondslag werd gelegd voor het tegenwoordige systeem, waarin uitsluitend veelvouden en onderdelen van de gulden bestaan.

H. ENNO VAN GELDER
V. Tourneur, Initiation à la numismatique, 1945.
A. Dieudonné, La numismatique, ses méthodes, sa technique (in: Revue numismatique, 1937).
A. Luschin von F.hengreuth, Allgemeine Münzkunde und Geldgeschichte, 2de dr. 1926.
F. Seltman, Greek Coins, 1933.

Mattingly, Handbook of Roman Coins, 1928.

A. Engel et R. Serrure, Traité de numismatique du moyen-age, 3 dln, 1890-1905; Traité de numismatique moderne et contemporaine, 2 dln, 1898-1899.

Catalogus van de Numismatische Tentoonstelling, gehouden te Amsterdam, 1946