Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

Inleiding Anthropologie

betekenis & definitie

Sedert Broca en de Quatrefages de Bréau in Frankrijk in de 2de helft van de 19de eeuw de anthropologie ter hand namen, betekent anthropologie de wetenschap van de mens, zoals hij van nature is. In de laatste tijd spreekt men dan ook wel van fysische anthropologie, of beter van anthropobiologie.

Kenmerkend voor de mens is het voortbrengen van cultuurwerken: taal, literatuur, kunstwerken, wetenschap, godsdienst, maatschappelijke inrichtingen. De studie van de voorwaarden dezer vermogens behoort tot de anthropologie. De cultuurwerken evenwel beïnvloeden hunnerzijds weer de mens in zijn geestelijke ontplooiing. De resultaten daarvan vallen buiten het terrein van de fysische anthropologie.

De anthropologie is dus niet een soort zoölogie van de mens, die alleen het materiële in haar onderzoek betrekt. Zij onderzoekt de mens als mens, d.w.z. als voortbrenger, drager, genieter en zelfs vernietiger van de cultuur. De anthropologie onderzoekt dus de mens zowel anatomisch, fysiologisch als psychologisch, maar niet — zoals anatomie, fysiologie en psychologie — naar de wijze waarop hij zich ‘gemiddeld’, ‘in de regel’ voordoet, maar naar de grote, rijke verscheidenheid waarin zijn wezen zich in tijd en ruimte openbaart en heeft geopenbaard.

Wij kunnen de anthropologie het best indelen in een beschrijvend, een verklarend, een toegepast en een bezinnend gedeelte. Het beschrijvende onderzoek stelt de eigenschappen van de mens vast, waar en wanneer deze zich dan ook voordoen of hebben voorgedaan.

a. Palae-anthropologie is de wetenschap van de uitgestorven mensgroepen; zij bestudeert de afstamming van de mens (de evolutieleer), de wijze waarop hij zich tot mens gevormd heeft (anthropogenese), de eerste cultuur als bewijs van zijn mens-zijn (praehistorie), de verscheidenheid waarin hij voorkwam (fossiele rassen) enz.

b. Rassenkunde is de wetenschap van de groepsgewijze geografische verspreiding van de mens. De geografisch bijeenhorende groepen vertonen door stamverwantschap een overeenkomst, die ons van rassen doet spreken.
c. De constitutieleer, de wetenschap die de typologisch bijeenhorende vormen beschrijft en op samenhang van lichamelijk aspect en psychische uitingswijze onderzoekt.
d. De anthropologie onderzoekt ook het groepsgewijze bijeenhoren op grond van lichamelijke en psychische kenmerken naar de criteria van leeftijd, geslacht en meer sociologische kenmerken (stads- en landbevolking, rijken en armen, drinkers en abstinenten, omnivoren en vegetariërs enz.).

Voor de verscheidenheid en het groepsgewijze overeenstemmen zijn tweeërlei verklaringsmogelijkheden: a. de erfelijkheidsleer (genetica), die sinds Mendel in de chromosomen (delen van de anthrocelkern) de stoffelijke factoren ziet welke pologie voor de overdracht van eigenschappen tussen de generaties zorgdragen;

b. de oecologie, de leer van de omgevingsinvloeden, die door de gelijkheid of ongelijkheid van klimaat, voeding
e.a. op de verscheidenheid of overeenstemming van vorm en functie in werken.

Een begrip van de toestand en van de factoren die deze bewerkstelligen, gepaard aan een oordeel over de waarde of het gevaar ervan, leidt tot de wetenschap- pen die als eugenetica en eubiotiek bekend staan en die de mogelijkheid onderzoeken, hoe door actief ingrijpen in erfelijkheidsprocessen of omgevingsfactoren het leven van mensheid en mens te verbeteren zou zijn. Als filosofische (wijsgerige) anthropologie is in de laatste decennia een wetenschap tot ontwikkeling gekomen die haar aandacht richt op de bij zondere plaats welke de mens in de cosmos inneemt en onderzoekt waardoor de mens gedreven wordt, waarheen zijn streven leidt betekenis aan dit alles moet worden toegeschreven.

De filosofische anthropologie is dus voor de anthropologie wat de theoretische fysica is voor de natuurkunde, wat de wijsbegeerte des rechts is voor de jurisprudentie:

een bezinning op de waarde van het onderzoek en zijn resultaten van de beschouwing van de mens in zijn totaliteit.

De methoden van de anthropologie zijn aangepast aan het feit dat de anthropoloog niet de enkele mens, maar de mens in groepsverband onderzoekt, dus met massale verschijnselen te doen heeft. Vandaar zijn belangstelling voor ‘vergelijkbare’ eigenschappen en zijn pogen deze in korte duidelijke.vorm weer te geven door het aanwenden van mathematische formules en statistische werkmethoden.

A. DE FROE