Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

Arbeid en arbeider

betekenis & definitie

De toestanden die vroeger in fabrieken en werkplaatsen heersten, zijn algemeen bekend. De arbeidsduur bedroeg in de vorige eeuw gemiddeld 11 uur per dag. Sindsdien is veel veranderd.

De ‘human factor in industry’ is in het centrum komen te staan. Men spreekt van arbeidsvreugde.

Bovendien is men gaan inzien dat de belangen van het bedrijf gebaat worden, indien de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de werknemer beschermd worden. Behalve de algemene hygiëne in en buiten de fabriek (verlichting, verwarming, watervoorziening, vuilafvoer enz.) stelt de arbeid zelf ook zijn eisen.De eerste die met zijn tijd- en bewegingsstudies de arbeid analyseerde was Taylor. (De rationalisatie van Taylor heeft plaats ge maakt voor de fysiologische rationalisatie der hygiënisten. De arbeid moet aangepast worden aan de normale levensverrichtingen van de mens.

De hoeveelheid energie, nodig om een bepaalde arbeid te verrichten, kan men meten door te berekenen hoeveel calorieën verbruikt worden.

Een polderjongen gebruikt per etmaal ca 1300 kcal meer dan een kleermaker: hij moet dus ook meer voedsel nuttigen om niet zijn eigen lichaam te verbranden. De wijze van arbeiden is van betekenis: gebukt staande verbruikt men ca 50% meer calorieën dan zittende, ongetraind of vermoeid meer dan geoefend en niet vermoeid.

Een bepaalde arbeid moet energetisch zo economisch mogelijk verricht worden: arbeid die men zittend kan verrichten, moet niet staande gedaan worden (ook de constructie van stoelen is belangrijk).

Onderzoek moet uitmaken of een arbeider tegen een bepaald werk bestand is: zware arbeid vereist niet alleen sterke spieren, maar ook een gezond hart en vaatstelsel en goede longen.

Verder moet men aandacht besteden aan het arbeidsklimaat in een bedrijf. Indien terwille van het fabrikaat b.v. in textielfabrieken een bepaalde temperatuur en vochtigheid vereist zijn, zal men een compromis moeten zoeken. In bijzondere gevallen (goudmijnen in Z. Afrika) worden slechts arbeiders aangenomen, die bij onderzoek bleken niet op ongewenste wijze op het extreme klimaat te reageren.

Te langdurige of verkeerd gedoseerde arbeid is nadelig: er kunnen geestelijke en lichamelijke afwijkingen ontstaan: hoofdpijn, slapeloosheid, krampen (schrijfkramp, pianistenkramp), verminderde opmerkzaamheid (ongelukken), skeletafwijkingen (bakkersbenen). Bij een toenemend aantal werkuren stijgt het percentage tijd dat door ziekte verloren gaat; het aantal en de duur van pauzen is van groot belang: verscheidene pauzen van korte duur geven veelal een beter effect dan enkele van langere duur.

Een aanwijzing betreffende de hygiëne van de arbeid kan men vinden in b.v. de productie, het verknoeide materiaal, het aantal ongelukken, het ziektepercentage. elkaar Tabel 14. Ziekten bij arbeiders en krachtens de Ziektewet uitgekeerd ziekengeld (naar P. Muntendam). Aantal ziektegevallen Percentage van het Percentage van het Ziekte gehele aantal ziektegevallen Ziektedagen Ziekengeld gehele uitgekeerde bedrag Influenza 3 516 17,7 % 32 400 f 80 822 10 % Rheumatiek Bronchitis en pneumo2 738 13,8 „ 66 119 ,. 165 563 20,6 ,.

nie Neus- en keel1 174 5,9 „ 27 997 „ 65 506 8 ., aandoeningen 003 5 „ 10 221 „ 24 710 3,1 „ Geestesziekten Maag- en duodenum1 496 2,5 „ 13 624 ., 32 450 4 „ zweer 373 2 „ 17 292 „ 41 113 5,1 „ Hartziekten 200 1 „ 16 237 „ 37 731 4,7 „ Tuberculose 167 0,8 „ 20 679 „ 35 841 4,4 „ Carcinoom 40 0,2 „ 3 509 „ 7 990 1 „ Door het bijhouden van een ziektestatistiek kan men opmerkzaam gemaakt worden op ongewenste toestanden. Het Instituut voor Praeventieve Geneeskunde krijgt wekelijks van ongeveer 90 bedrijven een opgave van het ziekteverzuim. De getallen worden terstond tot gemiddelden verwerkt die aan de bedrijven worden gezonden.

De levensduur is in de verschillende beroepen niet gelijk. Indien men de gemiddelde sterfte van alle beroepen op 100 stelt, dan is deze volgens een Engelse statistiek (1931) voor ambtenaren bij overheidsdiensten, onderwijzers, kantoorbedienden 66 à 69, voor landbouwers, artsen, arbeiders in de bouwvakken 73—88, voor vissers, winkeliers, metaalbewerkers 95—101, voor textielarbeiders, mijnwerkers, huisschilders, behangers 105 à 108, voor kellners 133, voor glasblazers 160, voor bootwerkers 220, voor zandstralers 304, arbeiders in tin- en kopermijnen 342. Wanneer een oorzakelijk verband bestaat tussen de beroepsarbeid als zodanig en ziekte, spreekt men van beroepsziekte. In sommige gevallen is dit verband zonder meer duidelijk, b.v. loodvergiftiging bij iemand die met lood werkt. In andere gevallen is het verband eerst na nauwkeurig onderzoek aantoonbaar.

De factoren die rechtstreeks ziekte kunnen veroorzaken, zijn van verschillende aard. Chemische factoren kunnen plaatselijk inwerken (zweren op de huid door allerlei vergiffen, gaten in het neustussenschot door inademen van chroomzuurdampen, huidkanker bij schoorsteenvegers) of ze kunnen na opneming door huid, ademhalings- of spijsverteringsorganen algemene vergiftigingsverschijnselen geven (lood). Silicose ontstaat na langdurig arbeiden in een atmosfeer die kwartsdeeltjes bevat (steenhouwers, mijnwerkers). Van de fysische factoren kunnen genoemd worden verschillende soorten stralen: röntgenstralen, ultraviolette stralen, warmtestralen. Radio-actieve stoffen kunnen ziekte veroorzaken bij dialpainters. Caissonziekte ontstaat, wanneer iemand uit een atmosfeer met hoge luchtdruk te snel in een met normale druk komt. Ketelmakersdoofheid ontstaat door het voortdurende lawaai. Parasitaire factoren spelen een rol bij het beroep van artsen, verpleegsters, slagers enz.

De strijd tegen de beroepsziekten zal naast die tegen de praedisponerende momenten, i.h.b. de oververmoeidheid, ook tegen de rechtstreeks schadelijke factoren gericht moeten zijn. De meest afdoende methode is het verbieden van bepaalde arbeid, b.v. het werken met witte fosfor in de lucifersfabrieken. Ten tweede kan de ontwikkeling en verspreiding van schadelijke stoffen worden tegengegaan: nathouden van het boorgat bij boren van stenen, afschermen van toestellen die gevaarlijke stralen uitzenden. Schadelijke stoffen kunnen worden afgezogen. Van veel betekenis zijn de individueel t.o.v. of door de arbeiders te nemen maatregelen. Personen die bijzonder gevoelig zijn (vrouwen, kinderen), moeten van een bepaalde arbeid uitgesloten worden.

Een adaequate opleiding binnen de bedrijven bevordert aanpassing aan het werk, waardoor ziekte- en ongevallenfrequentie dalen. Regelmatig geneeskundig onderzoek kan een beginnende afwijking aan het licht brengen. Verder is bescherming nodig van de huid door doelmatige kleren, resp. handschoenen, van de ogen door bijzondere brillen, van de ademhalingsorganen door gasmaskers.

Het bedrijfsleven stelt steeds hogere eisen aan het geestelijke weerstandsvermogen. De industrialisatie leidde tot een hoge ontwikkeling der techniek. Het zware werk wordt minder door mensen verricht, maar door samengestelde machines die door men- sen nauwkeurig bediend moeten worden. De fabriek wordt steeds gecompliceerder en vereist daardoor een andere bedrijfsorganisatie. Hierdoor ontstaan weer nieuwe problemen met betrekking tot de te verrichten werkzaamheden en de onderlinge verhoudingen. Beide zijn van grote betekenis voor de geestelijke gezondheid.

Bij een onderzoek van 1000 zieken, verzekerden volgens de ziektewet in Engeland, bleek dat bij een derde de ziekte van nerveuze aard was. De bestudering van de desbetreffende vraagstukken betreft zowel de individuele mens (psychotechnisch onderzoek, functieanalyse, invloed van het materiële milieu) als de groep (observatie, interview, groepsdiscussie). Van grote betekenis voor het moreel in een bedrijf zijn de zich informeel vormende sociale groepen alsmede de verhouding van de chefs, van hoog tot laag, tot het onder hen geplaatste personeel. Ydo vond dat plezier in het werk vooral afhankelijk is van de binding aan het bedrijf, de verhouding tot de chef en de waardering in het gezin.

De bevordering van de geestelijke gezondheid in een bedrijf eist vele en velerlei voorzieningen. Wat de individuele arbeider betreft, zal men door psychologisch onderzoek (intelligentie en karakter) gepaard aan kennis van de eisen die voor verschillende functies gesteld moeten worden, de juiste man voor de juiste plaats aanwijzen, niet alleen bij aanstelling, maar ook indien b.v. door ouder worden een andere functie gewenst is. Eventuele scholing en omscholing moet volgens psychologische methoden geschieden.

Psychologisch onderzoek kan aangeven wie voor leidende functies geschikt zijn. Deze personen moeten dan leren leiding geven. In Amerika en Engeland heeft men een afgerond, op de dagelijks voorkomende problemen afgestemd systeem opgebouwd. De training kan in het bedrijf geschieden (training within industry). Carrard heeft een systeem ontwikkeld dat meer door persoonlijkheidsvorming is gekarakteriseerd en gebaseerd is op een basis van ethiek en ‘individual psychology’. Het Nederlands Instituut voor Personeelleiding verzorgt een in het bijzonder voor ons land gewenste methode. Van betekenis is dat de werknemers uitleg krijgen van bepalingen en voorschriften die gemaakt worden, dat ze leren inzien dat hun arbeid een onmisbare schakel is om tot het eindproduct te komen, dat rekening gehouden wordt met hun denkbeelden en voorstellen ook al zijn deze niet uitvoerbaar (democratie in het bedrijfsleven). Gezorgd moet worden dat de nieuweling behoorlijk geïntroduceerd wordt; bij spanningen moet begrip getoond worden voor de daaruit voortvloeiende moeilijkheden, het personeel moet in de sociale structuur van de streek passen, de concurrentie tussen afdelingen moet gezond zijn.

De zorg voor de geestelijke gezondheid heeft vele bedrijven er toe gebracht om naast de economische en technische directeur een personeeldienst in te stellen, die de personeel vraagstukken en de geneeskundige en psychologische werkzaamheden coördineert. Een belangrijke taak is hierbij weggelegd voor de maatschappelijke werker. Vooral nu de gevaren voor de gezondheid in het bedrijf aanmerkelijk kleiner zijn dan vroeger treedt de betekenis van de vrije tijd naar voren. Vernon schat dat bij een gemiddeld intellect de gezondheid van de werknemer voor 10% afhankelijk is van aangeboren eigenschappen, voor 20 à 30% van de arbeid en voor 60 à 70% van het sociale milieu incluis de voeding. In het bijzonder de eigenschappen van de huisvrouw zijn van grote betekenis. De sociale dienst zal, zowel terwille van de lichamelijke als van de geestelijke gezondheid, zijn taak dus niet tot de fabriek moeten beperken.