I. 1. spons; 2. (kanon)wisser; 3. fig klaploper; throw (chuck) up the sponge, zich gewonnen geven;
II. 1. (af)sponsen (ook: sponge down, over), weg-, uit-, afwissen, wissen; 2. op-, inzuigen (ook: sponge up); sponge up, opnemen met de spons;
III. 1. sponsen, wissen; 2. vocht opzuigen; 3. fig klaplopen; 4. rijzen [van deeg]; sponge on one, op iemands zak lopen.