I. 1. lucht, luchtstreek, hemel, uitspansel; 2. hemelsblauw; in the sky, aan de hemel; praise (laud) to the skies, hemelhoog prijzen; be raised to the skies, in heerlijkheid opgenomen worden; the sky falls we shall catch larks, als de hemel valt krijgen alle mensen een blauwe slaapmuts;
II. 1. [een bal] de lucht in gooien (schoppen); 2. [een schilderij] zeer hoog hangen.