I. 1. schop, emmer, schep(per), hoosvat; spatel; (kaas)boor; haal [met een net]; vangst;
2. winst; buitenkansje [voor berichtgever]; al one scoop, met één slag;
II. (uit)scheppen, uithozen; uithollen; bijeenschrapen; opstrijken, binnenhalen (ook: scoop in).