I. 1. monstering; 2. inspectie; there was a strong muster, de vergadering was goed bezocht; pass muster, de toets doorstaan, er mee door kunnen;
II. monsteren; op de been roepen; (laten) verzamelen; he couldn’t muster three shillings, bij elkaar krijgen; muster up a smile, met moeite een glimlach te voorschijn roepen.