I. uitstorting, uitstroming; (rivier)mond; nakomelingschap, (na)kroost; uitgang; uitweg; afloop, uitslag, uitkomst, resultaat; uitvaardiging; uitgifte; emissie; nummer, oplage [v. krant]; (geschil)punt, kwestie, strijdvraag; the matter (point, question) at issue, het geschilpunt; join issue, de strijd aanbinden;
II. uitkomen; zich uitstorten, uitstromen, naar buiten komen (ook: issue forth, cut); aflopen [v. e. zaak]; issue from, komen uit; voortkomen uit, afstammen van; issue in, uitlopen op;
III. af-; uitgeven, in omloop brengen; uitvaardigen; verzenden.
