Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

SUIKERINDUSTRIE

betekenis & definitie

De Nederlandse suikerindustrie kent twee „poten”, de Coöperatieve Vereniging Suiker Unie U.A. te Breda, die zes fabrieken bezit en de N.V. Centrale Suiker Maatschappij CSM te Diemen met drie.

In september 1987 sloot laatstgenoemde haar fabriek in Sas van Gent.Grondstof voor deze industrie zijn suikerbieten, die met granen, aardappelen en mais de vier hoofdgewassen van de nationale akkerbouw uitmaken. Het suikerbietenareaal beslaat ongeveer 130.000 ha. De gemiddelde oogst bedraagt 6,5 miljoen ton, d.i. ca 50 ton per ha. De produktie van suiker komt ten onzent neer op ongeveer 900.000 ton, in de pas blijvend met het door de EG vastgestelde quotum van 872.000. De Nederlander consumeert per hoofd per bevolking per jaar 38 kilo suiker. In de EG is ons land de grootste exporteur van suikerhoudende produkten.

De Suiker Unie is een coöperatie van ca 18.000 akkerbouwers, die ieder tenminste één aandeel met een nominale waarde van ƒ 100 bezitten. Een lid van de coöperatie heeft zich als aandeelhouder verplicht minimaal 20 ton suikerbieten per jaar te leveren. Begin 1985 waren 115.000 aandelen geplaatst.

Het aandeel van de Unie in het Nederlandse quotum bedraagt ruim 62%. Vijfennegentig procent van de bieten, die in de Suiker Uniefabrieken, met een gezamenlijke dagcapaciteit van 52.000 ton (cijfer van de campagne 1984) verwerkt worden, zijn afkomstig van de leden. Het resterende deel wordt door contractanten geleverd. De fabrieken van de Suikerunie staan in Dinteloord, Groningen, Puttershoek, Roosendaal, Zevenbergen (in 1987 gesloten) en Sas van Gent (ook in 1987 gesloten). De gemiddelde dagcapaciteit van de nog in 1987 fungerende vijf fabrieken zal omstreeks 10.000 ton bedragen.

De N.V. Centrale Suikermaatschappij kent drie divisies, waarvan een op het gebied van suiker. De belangen daarvan zijn ondergebracht in CSM Suiker. Haar fabrieken verwerken jaarlijks een bietenoogst van 2,6 miljoen ton. De bieten worden geleverd door niet bij een coöperatie aangesloten akkerbouwers met wie CSM meerjarige overeenkomsten heeft gesloten. De NV heeft een eigen onderzoekslaboratorium te Breda.

Wat Noord-Brabant betreft, de betekenis van de traditionele teeltgebieden (zeeklei) is teruggelopen ten gunste van o.a. zandgebieden. Is er vroeger op de zandgronden van Oost-Brabant geen en op de rivierkleigronden van Noord-Oost-Brabant vrijwel geen suikerbiet geteeld, nu zijn de drie teeltgebieden West, Noordoost en Oost wat oppervlakte betreft ongeveer 5 a 6000 ha per jaar. Met name Oost-Brabant heeft de teelt kunnen vermeerderen door nieuwe bemestingsmethoden.

Dat de bietenteelt in ons land op hoog niveau staat is te danken aan de activiteiten van het te Bergen op Zoom gevestigde Instituut voor Rationele Suikerproduktie. Zijn onderzoekingen richten zich op de kwaliteitsaspecten van de biet en de ontwikkelingen van de mechanisatie.

De beetwortelsuikerindustrie in ons land dateert uit 1813. In die tijd was de suikerbiet nauwelijks te onderscheiden van de gewone mangelwortel of voederbiet. Het heeft vele jaren geduurd eer de nationale suikerbietenteelt enige betekenis ging krijgen. Belgische boeren hadden meer ervaring op dit gebied, enkele Belgische ondernemingen trachtten de teelt ingang te doen vinden in ons land, met name in de noordwesthoek van Brabant en in Zeeuws Vlaanderen.

In 1858 werd in Zevenbergen een bietsuikerindustrie gevestigd, een onderneming van de firma De Bruyn & Co, later bekend onder de naam Azelma. Telde in de jaren ’60 van de vorige eeuw ons land zes beetwortelsuikerfabrieken, dertien jaar later stonden er al 32, het merendeel was gevestigd in de genoemde westhoek van Brabant.

De gunstige ligging van West-Brabant, op de grens van zand en klei, in de buurt van de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden, en de aanwezigheid van voldoende zoet water uit de kleine Brabantse rivieren bleken van groot voordeel te zijn. Op het einde van de 19de eeuw waren er in Noord-Brabant suikerfabrieken in Bergen op Zoom, Breda (Princenhage), Leur, Oosterhout, Oudenbosch, Oud-Gastel, Roosendaal, Standdaarbuiten, Statendam, Steenbergen, Werkendam en Zevenbergen. Van het totaal aantal fabrieken in Nederland herbergde Brabant er 21 van de 32.

In 1908 richtte J. P. van Rossum in Breda de N.V. Algemene Suiker Maatschappij op door fusionering van de fabriek ,,De Mark” te Oudenbosch en de beide ,,Wittouck”-fabrieken te Breda en Bergen op Zoom. Bij deze combinatie sloten zich fabrieken in Dordrecht, Utrecht en Oud-Gastel aan. Het was het begin van belangrijke reorganisaties in de particuliere beetwortelsuikerindustrie.

De strijd om de grondstof tussen het grote aantal kleine fabrieken, de belangenstrijd met de opkomende coöperatieve fabrieken en de noodzaak om in grotere fabrieken met lagere verwerkingskosten te produceren hadden tot resultaat dat steeds meer fabrieken zich aaneensloten en voor een deel buiten bedrijf werden gesteld. Zo had een combinatie ten gevolge dat in Oudenbosch en in Bergen op Zoom fabrieken verdwenen, Zevenbergen er een van de vier behield en Roosendaal een van de drie. In Breda handhaafde zich de uit 1872 daterende suikerfabriek-suikerraffinaderij „Wittouck”.

Het ontstaan van coöperatieve bietsuikerfabrieken heeft de concurrentieverhoudingen in de suikerindustrie ingrijpend veranderd. Niet alleen door hun aantal er kwamen er zeven legden de coöperaties gewicht in de schaal, zij vormden een nieuw element in de suikerbranche door een zekere integratie van bietentelers in de verwerkende industrie.

De gevolgen van Wereldoorlog 1 beperkten de bietenteelt. Pas in 1920 was er van verruiming van het areaal sprake. In 1919 was de Centrale Suikermaatschappij CSM opgericht, waarin alle particuliere ondernemingen op het gebied van de suikerproduktie en suikerverwerking uiteindelijk zouden samengaan. De oprichting van de CSM moet als een mijlpaal in de geschiedenis van de particuliere suikerindustrie worden gezien. Het heeft niet lang geduurd of er was geen enkele niet-coöperatieve bietsuikerfabriek of raffinaderij, die niet aan CSM vastzat.

De coöperaties in de suikerindustrie Dinteloord, Zevenbergen, Roosendaal en Bergen op Zoom wat Brabant betreft, zijn geduchte concurrenten van de particuliere ondernemingen geworden. De prijzen die zij, met name al gedurende Wereldoorlog I, hun leden voor de bieten betaalden lagen veelal, soms aanmerkelijk hoger dan die van de CSM.

Hoewel er aldus tegenstellingen bestonden tussen de particuliere ondernemingen en de coöperaties (overigens ook tussen de coöperaties onderling) waren er toch ook vormen van samenwerking. De crisisjaren van 1929 deden de CSM-fabriek te Zevenbergen sluiten, waardoor de oudste bietsuikerfabriek in Nederland dichtging. Ook sloten de CSM-fabrieken in Oud-Gastel en Gorinchem. Verdere saneringen leidden tot strengere rationalisatie. De Tweede Wereldoorlog met bezetting van ons land bracht de ondernemingen tot elkaar, hetgeen resulteerde in een bijzondere samenwerking. Zo werd de gehele bietenoogst voor gemeenschappelijke rekening verwerkt. Van normale bietencampagnes was geen sprake door de ontwrichting van het economische leven.

In de na-oorlogse jaren kwamen nieuwe fusies tot stand, Roosendaal, Dinteloord en Zevenbergen gingen samenwerken. De fabrieken daar gingen op in de Verenigde Coöperatieve Suikerfabrieken, VCS. De nieuwe nationale landbouwpolitiek deed in de jaren 1950 e.v. het beteelde bietenareaal uitbreiden. De gemiddelde opbrengsten stegen tot recordhoogten, hetgeen de regering tot bijstellingsmaatregelen dwong. In de loop der volgende jaren overvleugelde de E.E.G.-politiek de nationale landbouwpolitiek, er kwamen nieuwe richtlijnen, ook voor de suikerindustrie. Gemeenschappelijke bemoeiingen met de teelt en samenwerking t.a. v. de afzet van de eindprodukten leidden tot een suikerconventie.

In de rij van daarop ingestelde „schappen” ontbrak een produktschap voor suiker, dat wel door de coöperaties, doch niet door de CSM gewenst werd. Teneinde toch alle belanghebbenden in de suikerindustrie bijeen te brengen is in 1951 een Vrije Vereniging van Nederlandse Suikerfabrikanten en Raffinadeurs opgericht. CSM hield zich afzijdig, eerder ingetreden leden traden later weer uit.

Het nadeel van „dubbele” investeringen die een efficiënte bedrijfsvoering in de weg stond heeft in 1966 gevoerd tot de oprichting van de Coöperatieve Vereniging de Suiker Unie U A te Breda. Zij is een coöperatie van landbouwers. De teeltopbrengst aan bieten op de akkers van de aangesloten landbouwers schommelt om de vier miljoen ton per jaar.

Bron: Schets van de Ned. Suikerindustrie; „Brabantia”, jrg. 25, nr 2.