Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

DIJCK, WILLEM JOZEF VAN

betekenis & definitie

(Tongerlo 1759-Diessen 1830), bekend hagiograaf en abdijheer van Tongerlo: trad in de abdij als Siard, legde in 1784 de geloften af en werd in 1786 priester gewijd; daarna tuchtmeester in de abdij; won in 1792 de prijs van de Keizerlijke en Koninklijke Academie in Brussel met een studie over graaf Boudewijn van Vlaanderen. Door bemiddeling van abt Godefridus Hermans werd hij medewerker van de bollandist Jaak de Bue; werkte mee aan diverse boekdelen.

Met zijn ordegenoten werd hij uit de abdij verdreven. Van Dijck week uit naar Diessen, van waaruit hij zorgde voor zijn ordegenoten. In 1802 werd hij pastoor te Olen, maar werd van daaruit door de Fransen verbannen. Hij kwam terug naar Diessen, waar hij in 1804 pastoor werd en in 1824 co-regent van de abdij. Hij overleed in 1830.Bron: N. Weijns in Nat.Biog.wb.1977.