Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

ABT

betekenis & definitie

vader, opperbestuurder van een abdij, monnikenkloosters. De abt handhaaft de kloostertucht. bestuurt de goederen van de abdij, heeft de bevoegdheid kloosterlingen te wijden en heeft in enkele gevallen het recht in bepaalde parochies pastoors te benoemen.

De abt wordt door de monniken gekozen; door de bisschop gewijd en voorzien van ambtstekenen, zoals de ring, de staf en de mijter. Noord-Brabant had vroeger nauwe relaties met verschillende abdijen uit de zuidelijke Nederlanden. zoals Postel, Tongerloo, St.Berhard, St.Geertruid en Averbode; de abten hiervan hadden in diverse parochies het patronaatsrecht en vele bezittingen verworven.

In Noord-Brabant zijn nu nog verschillende abdijen gevestigd; de Abdij van Berne. van de Norbertijnen gesticht in 1 134 in Berne bij Heusden, later verplaatst naar Bernheze in Heeswijk-Dinther: de St.Benedictusabdij, van de Trappisten, beter bekend als de Achelse Kluis, begonnen op de grens onder Valkenswaard, in 1844; Abdij Koningshoeven, van de Trappisten, betrokken in 1891; Abdij Maria Toevlucht in Zundert, van de Trappisten, waarvoor de grondslag werd gelegd in 1899; Abdij OL Vrouw Koningsoord, vanaf 1937 gevestigd in Berkel-Enschot, van de Trappistinnen: Abdij Mariënkroon in Nieuwkuyk, van de Cisterciënsers, vanaf 1903 gevestigd in het v.m. kasteel Onsenoord; De abdij van de Benedictinessen te Oosterhout, van 1901. en de abdij van de Benedictijnen, de St.Paulusabdij. eveneens in Oosterhout.

Bron: A. v. Oirschot: Het Land van de Brabanders, 1975.