Gepubliceerd op 30-05-2019

Aalsalamanders, Longloze salamanders, Sirenen

betekenis & definitie

Families: Amphiumidae Aalsalamanders (Amphiuma), Proteidae Olmen (Necturus, Proteus), Plethodontidae Longloze salamanders (Aneides, Desmognathus, Ensatina, Eurycea, Haideotriton, Hydromantes, Leurognathus, Plethodon, Typhlomolge, Typhlotritori), Sirendidae Sirenen (Pseudobranchus, Siren)

De kleine, tot de zuidoostelijke staten van de V.S. beperkte familie der aalsalamanders bevat maar drie soorten in het geslacht Amphiuma. Het zijn langgerekte aalvormige dieren met kleine funktieloze armen en benen, een paar open kieuwspleten, ook bij volwassen dieren, en met longen.

De aalsalamanders leven zonder uitzondering in het water, waar zij een rooflustig bestaan leiden.

De drietenige-aalsalamander uit het zuidelijk deel van de V.S. kan tot 100 cm lang worden. Tegen zijn soortgenoten is hij erg bijterig en kan ook de mens gemene bijtwonden toebrengen.

Met de olmen (Proteidae) leren wij een andere speciale groep van de salamanders kennen. Hiertoe behoren maar twee soorten waterbewonende salamanders. De Europese grottenolm en de amerikaanse olm. Beide soorten zijn neotenisch en de geslachtsrijpe dieren behouden de uitwendige kieuwen.

De grottenolm heeft zich in het zuiden in de donkere'holen en onderaardse wateren van het Karstgebergte op het noordwestelijk Balkanschiereiland teruggetrokken, die hij gewoonlijk niet verlaat. Zijn ogen zijn daardoor gedegenereerd, er ontwikkelt zich geen donker pigment meer en ze zien er daarom bleek roseachtig uit. Door de lage en vrijwel constante temperatuur van zijn woongebied groeit de grottenolm erg langzaam en bereikt pas met ongeveer 15 jaar de geslachtsrijpheid.

De familie van de longloze-salamanders is de succesrijkste van alle salamanders, als men als graadmeter voor het succes de soortovervloed kan zien. De meeste geslachten en soorten van de longloze-salamanders leven in Amerika, daar hebben zij zeer verschillende levensgebieden, zoals holen en boomkruinen, water en mospollen, rotsspleten en het struikgewas van de bossen. Ook geografisch zijn zij op het Amerikaanse dubbelcontinent ver doorgedrongen. In het noorden tot in Canada, in het zuiden langs de grote bergketens tot in Brazilië en Bolivia. Alle salamanders van deze familie onderscheiden zich door het ontbreken der longen. Een van hun vele andere anatomische bijzonderheden is een smalle gleuf, die van de neusopening tot de bovenlip loopt die waarschijnlijk voor de waarneming van de afgegeven geurvlagen dient.

In de oude wereld zijn de Plethodontidae alleen vertegenwoordigd door de twee soorten holensalamanders uit het geslacht Hydromantes. De kleine holensalamander bewoont holen, grotten en rotsspleten van de Franse en Italiaanse Middellandse Zeekust en op Sardinië. De holensalamanders zijn uitstekende klimmers, die zich vooral met zachthuidige geleedpotige dieren voeden, die zij met hun katapulttong op enkele centimeters afstand schieten. In hun ontwikkeling zijn de holensalamanders volledig onafhankelijk geworden van het water daar zij steeds volgroeide jongen werpen.

De zwartbuiksalamander, een van de talrijke landbewonende Plethodontidae uit Noord-Amerika, legt zijn 6 tot 20, druifvormig met elkaar verbonden eieren in kleine holten, onder stenen of onder oude stronken en bewaakt ze. De uitgekomen larven hebben weliswaar voor hun verdere ontwikkeling water nodig, maar zij kruipen pas na enige dagen uit het hol, om een poel of plas op te zoeken.

De roodwangsalamander is nog beter aan het landleven aangepast. Uit zijn, eveneens aan land gelegde eieren kruipen jongen, die geen uitwendige kieuwen meer hebben.

De boomsalamander uit westelijk Noord-Amerika, een der grootste Plethodontidae, klimt eveneens uitstekend en beklimt ook hoge bomen, waar hij zich overdag in boomholten en nesten verborgen houdt.

Enige andere Noordamerikaanse longloze-salamanders zijn holbewoners geworden of zij leven in donkere ondergrondse wateren. De blinde-salamander-van-Ozark is vrijwel geheel blind en pigmentloos, echter metamorfoseert hij tot een anders normale Plethodontidae. De holensalamanders uit de geslachten Haideotriton en Typhlomolge zijn daarentegen neotenische soorten die hun larvekenmerken niet verliezen, als ondergronds levende dieren echter weer geen donkere pigment noch funktionele ogen hebben.

Als laatste familie der salamanders bespreken wij de sirenen. Omdat zij zoveel merkwaardigheden bezitten en daardoor een uitzonderlijke plaats in de diersystematiek innemen worden zij door sommige onderzoekers zelfs als een afzon-derlijke orde beschouwd. Alle sirenen zijn te beschouwen als larven, die geslachtsrijp geworden zijn. Enkele van die merkwaardige larvale kenmerken zijn de altijd blijvende uitwendige kieuwen, de open kieuwspleten en een staartzoom. De achterpoten en het bekken ontbreken geheel, de voorpoten zijn wel aanwezig, maar klein en de ogen zijn nietig. De gewone voorpootsalamander is met zijn 75 cm lengte een grote soort, waar tegenover de gestreepte dwergsirene maar een tenger diertje is.